Allusie, in de literatuur, een impliciete of indirecte verwijzing naar een persoon, gebeurtenis, of ding of naar een deel van een andere tekst. De meeste allusies zijn gebaseerd op de veronderstelling dat de auteur en de lezer een bepaalde kennis delen en dat de lezer daarom de referent van de auteur zal begrijpen. Het woord allusie komt van het laat-Latijnse allusio, dat “woordspeling” of “spel” betekent, en is een afgeleide van het Latijnse woord alludere, dat “spelen” of “spottend verwijzen” betekent.
In de traditionele westerse literatuur zijn allusies op figuren uit de Bijbel en uit de Griekse mythologie gebruikelijk. Sommige auteurs, zoals de Modernistische schrijvers T.S. Eliot en James Joyce, gebruikten echter opzettelijk obscure en complexe toespelingen in hun werk, waarvan ze wisten dat maar weinig lezers het zouden begrijpen.
Een toespeling kan worden gebruikt als een eenvoudig middel om een tekst te verbeteren door meer betekenis te geven, maar het kan ook in meer complexe zin worden gebruikt om een ironisch commentaar te geven op een ding door het te vergelijken met iets dat er niet mee overeenkomt. In de loop van de tijd, als gedeelde kennis verandert, kunnen allusies ook de onuitgesproken veronderstellingen en vooroordelen van zowel auteurs als lezers onthullen.
Allusie heeft enkele kenmerken gemeen met, maar moet worden onderscheiden van, de literaire middelen van parodie en imitatie. Alle drie vereisen ze dat een lezer en een auteur een bepaalde hoeveelheid kennis delen, maar de bedoelingen van een auteur verschillen bij elk.