Women and the Cult of Domesticity
De “cult of domesticity” was een ideaal van vrouwelijkheid dat prominent aanwezig was aan het eind van de achttiende en het begin van de negentiende eeuw. Dit waardensysteem bood een duidelijk beeld van vrouwelijkheid dat vrouwen in huis en als middelpunt van hun gezin plaatste. Veel van de deugden die in vorige eeuwen van vrouwen werden verwacht, bleven ook nu verwachtingen: zuiverheid, vroomheid en onderdanigheid. De prominente plaats die dit idee innam was, althans voor een deel, een gevolg van de veranderingen in de productie die ontstonden naarmate Amerika meer gevestigd raakte. Negentiende-eeuwse middenklasse gezinnen hoefden niet langer als eenheid te produceren wat nodig was om te overleven, zoals eerdere gezinnen dat moesten doen. Daarom konden mannen nu werken in banen die goederen of diensten produceerden, terwijl hun vrouwen en kinderen thuis bleven. De werkelijkheid komt echter aan het licht in de literatuur – fictie, non-fictie en poëzie. Veel vrouwen hielden zich niet aan dit ideaal en waren buiten hun huis actief betrokken bij verschillende politieke en sociale ondernemingen.
Vrouwen – net als Afro-Amerikanen, Amerikaanse Indianen en andere minderheden – werden over het hoofd gezien bij de uitbreiding van de democratie in het Amerika van het begin van de negentiende eeuw. De uitbreiding van het kiesrecht bleef in deze tijd beperkt tot blanke mannen, waardoor alle vrouwen en niet-blanke mannen achterbleven. Vrouwen uit deze tijd werden over het algemeen naar de zijlijn geduwd als afhankelijken van mannen, zonder de macht om een rechtszaak aan te spannen, contracten te sluiten, eigendom te bezitten of te stemmen. In het tijdperk van de “cultus van de huiselijkheid” zag de samenleving vrouwen slechts als begeleiders van hun echtgenoten. In de jaren 1830 en 40 begon het klimaat echter te veranderen toen een aantal moedige, uitgesproken vrouwen zich sterk maakten voor diverse sociale hervormingen op het gebied van slavernij, alcohol, oorlog, gevangenissen, prostitutie en de doodstraf.
Vrouwen en politiek in het begin van de negentiende eeuw
Veel vrouwen in de negentiende eeuw waren betrokken bij hervormingsbewegingen, met name bij het abolitionisme. In 1831 begon Maria Stewart (een Afro-Amerikaanse) essays te schrijven en toespraken te houden tegen de slavernij, en promootte zij onderwijs en economische zelfstandigheid voor Afro-Amerikanen. Hoewel haar carrière kort was, had zij het pad geëffend voor de Afro-Amerikaanse vrouwelijke sprekers die na haar kwamen, waaronder Frances Ellen Watkins Harper, Sojourner Truth, en Harriet Tubman. De eerste anti-slavernijvereniging voor vrouwen werd in 1832 opgericht door vrije zwarte vrouwen uit Salem, Massachusetts.
Activisten begonnen vraagtekens te zetten bij de onderdanigheid van vrouwen aan mannen en moedigden aan zich te scharen achter de abolitionistische beweging als een manier om de aandacht te vestigen op alle rechten van de mens. Twee invloedrijke zuidelijke zusters, Angelina en Sarah Grimké, riepen vrouwen op “deel te nemen aan de bevrijding en opvoeding van slaven”. Harriet Wilson was de eerste Afro-Amerikaanse die een roman publiceerde waarin racisme aan de orde kwam. Lucretia Mott, een geleerde vrouw uit Boston, was een van de krachtigste voorvechters van hervormingen en fungeerde als brug tussen de feministische en de abolitionistische beweging. Sarah Margaret Fuller schreef “Women in the Nineteenth Century”, een vroege beschouwing over feminisme, en redigeerde The Dial voor de Transcendental Club. Ondanks de verwachtingen die de “cultus van de huiselijkheid” opriep, waren er vóór de Burgeroorlog veel anti-slavernijverenigingen van vrouwen actief.