Achtergrond: Het anatomische herkenningspunt dat wordt gebruikt om het juiste niveau voor een lumbaalpunctie te bepalen is de lijn die beide iliacale kruinen verbindt. Deze snijdt de wervelkolom ter hoogte van de L4-L5 tussenwervelruimte of L4 wervel. Bij een groep orthopedische patiënten kan dit moeilijk te bepalen zijn door chronische orthopedische aandoeningen, chronische pijn, overgewicht, of moeilijkheden bij het positioneren voor een lumbaalpunctie. Het doel van deze studie was om te bepalen of de identificatie van de tussenwervelruimte door lichamelijk onderzoek verschilt van die van een echografische beoordeling.
Methoden: Volwassen patiënten gepland voor chirurgie van de onderste ledematen onder spinaal blok werden ingeschreven in deze studie. De intervertebrale ruimte geschikt voor een lumbaalpunctie werd bepaald door lichamelijk onderzoek door een anesthesist in zittende of laterale positie. Dit werd gevolgd door een lumbale echografie. Eerst werd een transducer in paramedisch sagittaal beeld geplaatst, gevolgd door transversaal interlaminair beeld om de identificatie van de interlaminaire ruimten te bevestigen. De ‘tellen-op’ benadering te beginnen met de L5-1 ruimte werd toegepast.
Resultaten: Honderdtweeëntwintig patiënten (122) werden geïncludeerd in deze studie. De lumbale tussenwervelruimten werden in alle gevallen door echografie geïdentificeerd. Er was concordantie van de intervertebrale ruimte identificatie (tussen klinisch en echografisch onderzoek) in 78 gevallen (64%). De gemiddelde afwijking van onnauwkeurigheid was één tussenwervelruimte met geen statistisch verschil tussen cephalad en caudaal richting. Er waren geen statistisch significante verschillen fonds in termen van demografische gegevens (geslacht, leeftijd, lengte, gewicht, of BMI), positionering voor lumbaal punctie, of intervertebrale ruimte gekozen voor de punctie tussen de concordante en de nietconcordante identificatie groepen. Het enige statistisch significante verschil dat werd gevonden was het verschil in het aantal jaren ervaring van de anesthesist die de klinische beoordeling en de punctie uitvoerde.
Conclusies: De concordantie tussen klinisch onderzoek en het gebruik van de beoordeling van de identificatie van de tussenwervelruimte voor de lumbaalpunctie is 64% bij patiënten die chirurgie van de onderste ledematen ondergaan. Er werden geen speciale parameters gevonden waardoor een anesthesist zich ervan bewust zou kunnen zijn dat een patiënt een groter risico loopt op een inadequate beoordeling van het niveau van de intervertebrale ruimte. Spinale echografie kan de incidentie van inadequate lumbaalpunctie niveau bij orthopedische patiënten verminderen.