De culturele context
Het Boeddhisme ontstond in Noordoost-India ergens tussen het einde van de 6e eeuw en het begin van de 4e eeuw v.Chr., een periode van grote sociale verandering en intense religieuze activiteit. Er bestaat onder geleerden onenigheid over de data van de geboorte en de dood van de Boeddha. Veel moderne geleerden geloven dat de historische Boeddha leefde van ongeveer 563 tot ongeveer 483 v. Chr. Vele anderen menen dat hij ongeveer 100 jaar later leefde (van ongeveer 448 tot 368 v. Chr.). In deze tijd heerste er in India veel ontevredenheid over de Brahmanische (Hindoeïstische hoge-kaste) offers en rituelen. In het noordwesten van India waren er asceten die probeerden een meer persoonlijke en spirituele religieuze ervaring te creëren dan die welke in de Veda’s (de heilige geschriften van de Hindoes) te vinden was. In de literatuur die uit deze beweging voortkwam, de Upanishads, kan een nieuwe nadruk op verzaking en transcendentale kennis worden gevonden. Noordoost-India, dat minder beïnvloed was door de Vedische traditie, werd de broedplaats van vele nieuwe sekten. De samenleving in dit gebied werd geteisterd door het uiteenvallen van de eenheid van de stammen en de uitbreiding van verschillende kleine koninkrijken. Religieus gezien was dit een tijd van twijfel, onrust en experimenten.
Een proto-Samkhya-groep (d.w.z, gebaseerd op de Samkhya-school van het Hindoeïsme, gesticht door Kapila) was al goed ingeburgerd in het gebied. Nieuwe sekten waren er in overvloed, waaronder verschillende sceptici (b.v. Sanjaya Belatthiputta), atomisten (b.v. Pakudha Kaccayana), materialisten (b.v. Ajita Kesakambali), en antinomianen (d.w.z. die tegen regels of wetten waren – b.v. Purana Kassapa). De belangrijkste sekten die in de tijd van de Boeddha ontstonden, waren echter de Ajivikas (Ajivakas), die de nadruk legden op de regel van het lot (niyati), en de Jains, die de nadruk legden op de noodzaak de ziel te bevrijden van de materie. Hoewel de Jains, net als de Boeddhisten, vaak als atheïsten zijn beschouwd, is hun geloof in feite gecompliceerder. In tegenstelling tot de vroege boeddhisten geloofden zowel de Ajivikas als de Jains in de duurzaamheid van de elementen waaruit het universum bestaat, en in het bestaan van de ziel.
Ondanks de verbijsterende verscheidenheid aan religieuze gemeenschappen, delen velen dezelfde woordenschat-nirvana (transcendente vrijheid), atman (“zelf” of “ziel”), yoga (“eenheid”), karma (“oorzakelijkheid”), Tathagata (“iemand die gekomen is” of “iemand die zo is heengegaan”), buddha (“verlichte”), samsara (“eeuwige herhaling” of “worden”), en dhamma (“regel” of “wet”) – en de meeste impliceerden de beoefening van yoga. Volgens de traditie was de Boeddha zelf een yogi – dat wil zeggen, een wonderdoenende asceet.
Het boeddhisme werd, zoals veel sekten die zich in die tijd in Noordoost-India ontwikkelden, gevormd door de aanwezigheid van een charismatische leraar, door de leringen die deze leider verkondigde, en door een gemeenschap van aanhangers die vaak bestond uit afvallige leden en lekenaanhangers. In het geval van het boeddhisme wordt dit patroon weerspiegeld in de Triratna – d.w.z. de “Drie Juwelen” van Boeddha (de leraar), dharma (de leer), en sangha (de gemeenschap).
In de eeuwen na de dood van de stichter ontwikkelde het boeddhisme zich in twee richtingen, vertegenwoordigd door twee verschillende groepen. De ene werd het Hinayana (Sanskriet: “Mindere Voertuig”) genoemd, een term die eraan werd gegeven door zijn boeddhistische tegenstanders. Deze meer conservatieve groep, waartoe wat nu de Theravada (Pali: “Weg van de Ouderen”) gemeenschap wordt genoemd, behoorde, stelde versies samen van de leringen van de Boeddha die bewaard waren gebleven in verzamelingen die de Sutta Pitaka en de Vinaya Pitaka werden genoemd en behield deze als normatief. De andere grote groep, die zichzelf het Mahayana (Sanskriet: “Groot Voertuig”) noemt, erkende het gezag van andere leringen die, vanuit het gezichtspunt van de groep, verlossing beschikbaar maakten voor een groter aantal mensen. Deze zogenaamd meer geavanceerde leringen werden uitgedrukt in soetra’s die de Boeddha naar verluidt alleen beschikbaar stelde aan zijn meer gevorderde discipelen.
Terwijl het boeddhisme zich verspreidde, stuitte het op nieuwe stromingen in denken en religie. In sommige Mahayana-gemeenschappen, bijvoorbeeld, werd de strikte wet van karma (het geloof dat deugdzame handelingen in de toekomst plezier scheppen en niet-vruchtbare handelingen pijn) gewijzigd om tegemoet te komen aan nieuwe accenten op de doeltreffendheid van rituele handelingen en devotionele praktijken. In de tweede helft van het eerste millennium ontwikkelde zich in India een derde grote boeddhistische stroming, het Vajrayana (Sanskriet: “Diamanten Voertuig”; ook wel Tantrisch of Esoterisch Boeddhisme genoemd). Deze beweging werd beïnvloed door gnostische en magische stromingen die in die tijd alomtegenwoordig waren, en had tot doel spirituele bevrijding en zuiverheid sneller te verkrijgen.
Ondanks deze wisselvalligheden liet het boeddhisme zijn basisprincipes niet los. In plaats daarvan werden ze geherinterpreteerd, heroverwogen en geherformuleerd in een proces dat leidde tot het ontstaan van een groot corpus aan literatuur. Deze literatuur omvat de Pali Tipitaka (“Drie Manden”) – de Sutta Pitaka (“Mand van Uiteenzettingen”), die de preken van de Boeddha bevat; de Vinaya Pitaka (“Mand van Discipline”), die de regels voor de monnikenorde bevat; en de Abhidhamma Pitaka (“Mand van Speciale Leer”), die systematiseringen en samenvattingen van leerstellingen bevat. Deze Pali-teksten hebben als basis gediend voor een lange en zeer rijke traditie van commentaren die zijn geschreven en bewaard door aanhangers van de Theravada-gemeenschap. De Mahayana en Vajrayana tradities hebben vele andere soetra’s en tantra’s als Boeddhavachana (“het woord van de Boeddha”) aanvaard, samen met uitgebreide verhandelingen en commentaren die op deze teksten zijn gebaseerd. Vanaf de eerste preek van de Boeddha in Sarnath tot de meest recente afleidingen is er dus sprake van een onbetwistbare continuïteit – een ontwikkeling of metamorfose rond een centrale kern – waardoor het boeddhisme zich onderscheidt van andere religies.
Giuseppe Tucci Joseph M. Kitagawa Frank E. Reynolds