Toen op 25 februari 1895 Cuba’s Tweede Onafhankelijkheidsoorlog uitbrak, reisde Martí met generaal Máximo Gómez y Báez (1836-1905) en anderen mee om op Cuba te vechten, waar ze op 11 april aan land gingen. Sommige aanhangers vonden dat Martí de revolutie beter zou dienen als organisator in de Verenigde Staten. Critici vroegen zich af of de magere man wel in staat was om te vechten. In een brief geschreven aan de vooravond van zijn vertrek naar Cuba, volgens Philip S. Foner in The Spanish-Cuban-American War and the Birth of American Imperialism, zei Martí: “Ik heb de oorlog opgeroepen; mijn verantwoordelijkheid begint en eindigt er niet mee…. Maar mijn enige wens zou zijn om naast de laatste boom te staan, de laatste strijder, en in stilte te sterven. Voor mij is het uur gekomen.”
Het uur kwam eerder dan Martí waarschijnlijk had verwacht. Vechtend op een wit paard in Don Rios in zijn eerste strijd, op 19 mei 1895, werd Martí neergeschoten en gedood, en werd een martelaar die de rebellen inspireerde. Een hymne geschreven voor de revolutie in november 1895 door Enrique Loynaz del Castillo begon met: “De aanbeden herinnering aan Martí/Presenteert eer aan ons leven.”
Martí’s inspiratie leeft voort in zijn essays en gedichten over vrijheid. Deze omvatten Versos libres, een verzameling poëzie geschreven tussen 1878 en 1882, en Our America: Writings on Latin America and the Cuban Struggle for Independence, een Engelse vertaling van Martí’s geschriften, gepubliceerd in 1978.