John Ross, lange tijd leider van de Cherokee Natie, werd geboren op 3 oktober 1790, in Cherokee gebied dat nu deel uitmaakt van Alabama. Hij groeide op in de buurt van Lookout Mountain aan de Tennessee-Georgia grens. Ross was van 1819 tot 1826 voorzitter van het Nationale Comité van de Cherokee (hun wetgevende macht), in 1827 afgevaardigde naar de constitutionele conventie van de Cherokee, van 1828 tot 1839 opperhoofd van de Cherokee Nation, en tenslotte van 1839 tot aan zijn dood in 1866 opperhoofd van de Verenigde Cherokee Nation. In deze functies leidde hij met succes het Cherokee volk door een aantal van hun moeilijkste omstandigheden.
Hoewel zijn vader Schots was en zijn moeder van gemengde afkomst, groeide John Ross op als een volwaardig lid van de Cherokee-gemeenschap. In zijn jeugd stond hij bekend als Tsan Usdi (kleine John), maar op volwassen leeftijd kreeg hij de Cherokee-naam Kooweskoowe. Zijn ouders zorgden ook voor een Europese opvoeding, eerst door een privé-leraar thuis en later aan een academie in South West Point (nu Kingston), Tennessee. Zo leerde Ross volledig te functioneren in de blanke samenleving, terwijl hij sterke Cherokee-banden behield. Later gebruikte hij zijn kennis van beide culturen in het voordeel van zijn volk tijdens herhaalde onderhandelingen met de Amerikaanse regering.
Toen hij in 1816 de politiek inging als Cherokee afgevaardigde naar Washington, D.C., was John Ross een succesvol koopman met een vrouw en een aantal kinderen. Nadat hij met Andrew Jackson had gevochten in de Creek-oorlog van 1813-14, richtte hij voor zijn handelsfirma een veerboot en pakhuis op Ross’ Landing, nu Chattanooga, aan de Tennessee River. Ross erfde ook een familiehuis in Rossville, nu in Georgia, waar hij steeds meer de rol van een zuidelijke planter aannam. Tegen de tijd dat hij in 1827 naar Head of Coosa (nu Rome, Georgia) verhuisde, bezat Ross bijna 200 acres landbouwgrond, bewerkt door slaven, en was hij een van de rijkste mannen van de Cherokee Nation.
Ondanks het oprukken van blanke kolonisten en uitgebreide overdrachten van hun grondgebied, bezaten de Cherokee aan het begin van de negentiende eeuw nog steeds een groot stuk land dat zich uitstrekte over delen van zuidelijk Tennessee, noordelijk Alabama, noordelijk Georgia, en westelijk North Carolina. Na de overname van het Louisiana Territory door de V.S. in 1803, probeerden veel Amerikanen – en niet de minste onder hen President Thomas Jefferson – om de Cherokees samen met andere oostelijke stammen te verhuizen naar onbedijkt land ten westen van de Mississippi Rivier. De invoering door de Cherokees van landbouwpraktijken, een geschreven alfabet en een grondwettelijke regeringsvorm waren allemaal bedoeld om de Europeanen tegemoet te komen en verhuizing te voorkomen. In 1830 echter werd goud ontdekt op Cherokee-land, gekoppeld aan pogingen van Georgia tot wettelijke annexatie en de U.S. Indian Removal Act, waardoor die verhuizing steeds onvermijdelijker werd.
John Ross leidde een moedige poging om via juridische procedures in Washington weerstand te bieden aan gedwongen uitzetting. In twee zaken voor het Hooggerechtshof, Cherokee Nation v. Georgia (1831) en Worcester v. Georgia (1832), betwistten de Cherokees de wetten van Georgia die tot doel hadden hen van hun land te verdrijven. Hoewel het Hof eerst oordeelde dat Indiaanse stammen “inheemse afhankelijke naties” waren waarover het geen rechtsbevoegdheid had, keerde het later terug en schreef dat de Cherokee Nation “een aparte gemeenschap is…waarin de wetten van Georgia geen kracht kunnen hebben…De hele omgang tussen de Verenigde Staten en dit volk is, door onze grondwet en wetten, toegekend aan de regering van de Verenigde Staten”. Toch had het Hooggerechtshof geen manier om zijn standpunt af te dwingen en president Andrew Jackson stond welwillend tegenover de zaak van deportatie.
Factionalisme binnen de Cherokee gemeenschap groeide ook. Laat in 1835 tekende een kleine groep Cherokees, geleid door leden van de Watie en Ridge families, een verdrag in afwezigheid van Ross, waarbij alle land van de stam werd afgestaan aan de Amerikaanse regering in ruil voor geld en grondgebied verder naar het westen. Hoewel Ross hiertegen protesteerde in een petitie aan het Congres, werd het verdrag in mei 1836 met één stem verschil geratificeerd door de Amerikaanse Senaat. Dit gaf de Cherokees slechts twee jaar om van hun land af te komen.
In de zomer van 1838 leidde Ross zijn volk door het schrijnende proces van militaire uitzetting uit hun voorouderlijke huizen. De logistiek van de Amerikaanse regering was slecht: onder de eerste groepen die per boot vertrokken, vielen drie tot vijf doden per dag door ziekte en droogte. Voor de meerderheid die tot de herfst wachtte, werd de reis, nu georganiseerd door Ross, een zware mars van duizend mijl door vrieskou. Naar schatting 4000 Cherokees stierven tijdens de tocht – meer dan een vijfde van de totale bevolking – waaronder John Ross’ vrouw Quatie, die in Little Rock bezweek aan een longontsteking. Deze uitzetting van de Cherokees, die nu bekend staat als de ‘Trail of Tears’, wordt herinnerd als een tragisch dieptepunt in de relatie tussen de V.S. en de stammen.
Terwijl een kleine groep Cherokees in Georgia bleef, begon de meerderheid van de stam, met Ross als hun leider, een nieuw leven in wat nu Oklahoma is. Ross hielp daar bij het opstellen van de grondwet van 1839 voor de Verenigde Cherokee Natie, waarvan de hoofdstad in 1841 werd gevestigd in Tahlequah. Ross werd opnieuw tot opperhoofd gekozen. Hij trouwde in 1844 met Mary Brian Stapler, een jonge Quaker-vrouw. In de jaren 1850 beschikten de Oklahoma Cherokees over een nationale pers, een vrije openbare school en een verenigd politiek systeem.
Tijdens de Burgeroorlog riep Ross op tot neutraliteit van de Cherokee Nation, maar onder druk van aangrenzende staten stemde hij met tegenzin in met het ondertekenen van een verdrag met de Confederatie. Hij reisde echter al snel met zijn gezin naar Washington, en bleef daar de rest van de oorlog. In september 1862 had John Ross een ontmoeting met president Lincoln om uit te leggen dat hij onder druk was gezet om het verdrag met de Confederalen te ondertekenen.
De verdeeldheid die tijdens de Burgeroorlog ontstond dreigde de Cherokee-stam opnieuw te verdelen, maar John Ross zette zich in om hen te herenigen en hun land te beschermen. Enkele dagen voor zijn dood vernam hij dat het Verdrag van 1866 zijn volk eindelijk permanente landrechten zou verschaffen.
- Afbeelding staat in Thomas Loraine McKenney and James Hall, History of the Indian Tribes of North America, with Biographical Sketches and Anecdotes of the Principal Chiefs. Verfraaid met honderdtwintig portretten, uit de Indiaanse Galerij in het Departement van Oorlog, in Washington. Philadelphia: F.W. Greenough, 1838-1844. (Keer terug naar de tekst)