Dagon

BronstijdEdit

De god Dagon verschijnt voor het eerst in overgebleven geschriften rond 2500 v.Chr. in de Mari-teksten en in persoonlijke Amoritische namen waarin vooral de Mesopotamische goden Ilu (Ēl), Dagan, en Adad veel voorkomen.

Ten minste vanaf 2300 v. Chr. was Dagan in Ebla (Tell Mardikh) het hoofd van het pantheon van de stad, dat zo’n 200 goden telde en de titels BE-DINGIR-DINGIR, “Heer der goden” en Bekalam, “Heer van het land” droeg. Zijn gemalin was alleen bekend als Belatu, “Vrouwe”. Beiden werden vereerd in een groot tempelcomplex met de naam E-Mul, “Huis van de Ster”. Een hele wijk van Ebla en een van zijn poorten werden naar Dagan genoemd. Dagan wordt ti-lu ma-tim genoemd, “dauw van het land” en Be-ka-na-na, mogelijk “Heer van Kanaän”. Hij werd heer van vele steden genoemd: van Tuttul, Irim, Ma-Ne, Zarad, Uguash, Siwad, en Sipishu.

Dagan wordt af en toe genoemd in vroege Soemerische teksten, maar wordt pas prominent in latere Assyro-Babylonische inscripties als een machtige en krijgshaftige beschermer, die soms met Enki wordt gelijkgesteld. Dagan’s vrouw was in sommige bronnen de godin Shala (ook genoemd als vrouw van Adad en soms vereenzelvigd met Ninmah). In andere teksten is zijn vrouw Ishara. In het voorwoord van zijn beroemde wetboek noemt koning Hammurabi zichzelf “de onderwerper van de nederzettingen langs de Eufraat met de hulp van Dagan, zijn schepper”. Een inscriptie over een expeditie van Naram-Sin naar de Cederberg verhaalt (ANET, p. 268): “Naram-Sin doodde Arman en Ibla met het ‘wapen’ van de god Dagan die zijn koninkrijk verrijkt.”

Een interessante vroege verwijzing naar Dagan komt voor in een brief aan koning Zimri-Lim van Mari, 18e eeuw v. Chr., geschreven door Itur-Asduu een ambtenaar aan het hof van Mari en gouverneur van Nahur (de Bijbelse stad Nahor) (ANET, p. 623). Het verhaalt over een droom van een “man van Shaka” waarin Dagan verscheen. In de droom gaf Dagan Zimri-Lim de schuld dat hij er niet in was geslaagd de koning van de Yaminieten te onderwerpen, omdat Zimri-Lim had nagelaten Dagan in Terqa een verslag van zijn daden te brengen. Dagan belooft dat wanneer Zimri-Lim dat heeft gedaan: “

Ik zal de koningen van de Yaminieten aan het spit van een visser laten rijgen, en ik zal ze voor u neerleggen.

In Ugarit rond 1300 v. Chr. had Dagon een grote tempel en stond hij op de derde plaats in het pantheon, na een vadergod en Ēl, en vóór Ba`al Ṣapān (dat is de god Haddu of Hadad/Adad). Joseph Fontenrose toonde voor het eerst aan dat, wat ook hun diepe oorsprong was, Dagon in Ugarit soms werd vereenzelvigd met El, hetgeen verklaart waarom Dagan, die in Ugarit een belangrijke tempel had, zo wordt verwaarloosd in de mythologische teksten van Ras Shamra, waar Dagon slechts terloops wordt genoemd als de vader van de god Hadad (Ba’al), maar Anat, de dochter van El, de zuster is van Ba’al, en waarom er in Ugarit geen tempel van El is opgedoken. Men vermoedt dat Dagon één van de “zeventig zonen van El en Athirat” was die later Hadad (Ba’al) verwekte, die uiteindelijk zou trachten zich met geweld op te werpen in de tweede rang van de raad van El (hoewel hij in deze poging uiteindelijk zou falen)

Dagan werd soms gebruikt in Mesopotamische koningsnamen. Twee koningen van de pre-Babylonische dynastie van Isin waren Iddin-Dagan (ca. 1974-1954 v. Chr.) en Ishme-Dagan (ca. 1953-1935 v. Chr.). Deze laatste naam werd later door twee Assyrische koningen gebruikt: Ishme-Dagan I (ca. 1782-1742 v.Chr.) en Ishme-Dagan II (ca. 1610-1594 v.Chr.).

IJzertijdEdit

De stele van de Assyrische keizer Ashurnasirpal II uit de 9e eeuw v.Chr. (ANET, p. 558) verwijst naar Ashurnasirpal als de favoriet van Anu en van Dagan. In een Assyrisch gedicht verschijnt Dagan naast Nergal en Misharu als een rechter van de doden. Een late Babylonische tekst maakt van hem de onderwereldgevangenbewaarder van de zeven kinderen van de god Emmesharra.

De Fenicische inscriptie op de sarcofaag van koning Eshmunʿazar van Sidon (5e eeuw v. Chr.) verhaalt (ANET, p. 662): “Verder gaf de Heer der Koningen ons Dor en Joppa, de machtige landen van Dagon, die in de vlakte van Sharon liggen, overeenkomstig de belangrijke daden die ik heb verricht.”

Sanchuniathon maakte Dagon naar verluidt de broer van Cronus, beide zonen van de Hemel (Uranus) en Aarde (Gaia), maar niet echt de vader van Hadad. Hadad (Demarus) werd verwekt door “Sky” bij een concubine voordat Sky werd gecastreerd door zijn zoon Ēl, waarna de zwangere concubine aan Dagon werd gegeven. Dagon is in deze versie dus de halfbroer en stiefvader van Hadad.

Het Byzantijnse Etymologicon Magnum vermeldt Dagon als de Fenicische Cronus.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *