De top tien grootste sonnetten van William Shakespeare, geselecteerd door Dr Oliver Tearle
Vorige tijd hebben we een flink aantal van Shakespeare’s sonnetten hier op Interessante Literatuur geanalyseerd, met een korte samenvatting en analyse van het sonnet in kwestie en het verkennen van de meest belangrijke punten van belang. Maar we hebben het opgegeven om elk sonnet afzonderlijk te analyseren tegen de tijd dat we ongeveer op een derde van het traject waren beland. Niet elk Shakespeare sonnet is een klassieker, gewoon omdat het door de Bard geschreven is. Hieronder hebben we tien van de allerbeste Shakespeare-sonnetten uitgekozen.
Sonnet 18 (‘Zal ik u vergelijken met een zomerdag?’).
Zal ik u vergelijken met een zomerdag?
U bent lieflijker en gematigder:
Ruwe winden doen de lievelingsknoppen van mei wankelen,
En de zomerpacht is maar kort…
Dit is waar Shakespeare’s Sonnetten interessant beginnen te worden, na de openingsreeks van 17 ‘Procreation Sonnets’. Met een van de beroemdste openingsregels in alle Engelse verzen laat Sonnet 18 zien dat Shakespeare er al zeker van is dat zijn poëzie de jongeman toch zijn onsterfelijkheid zal garanderen.
Sonnet 20 (‘Het gezicht van een vrouw, met de hand van de natuur geschilderd’).
Een vrouwengezicht, met de natuur eigenhandig beschilderd,
Hebt gij, de meesteres van mijn hartstocht;
Een vrouwelijk zacht hart, maar niet vertrouwd
met wisselende verandering, zoals de mode is bij valse vrouwen…
Sonnet 20 van William Shakespeare is een van de bekendere vroege gedichten, na Sonnet 18. De openingszin, ‘Het gezicht van een vrouw, met de hand van de natuur geschilderd’, geeft meteen het thema van het sonnet aan: Shakespeare bespreekt de verwijfde schoonheid van de Schone Jongeling, de mannelijke geadresseerde van deze vroege sonnetten. Sonnet 20 heeft tot meer analyse en discussie geleid dan vrijwel elk ander Shakespeare-sonnet. Oscar Wilde, in zijn kortverhaal uit 1889 ‘The Portrait of Mr W. H.’, nam de regel ‘A man in hew all Hews in his controlling’ als aanwijzing voor de identiteit van de mysterieuze Mr W. H. aan wie de 1609 uitgave van de Sonnetten was opgedragen. Het cursief en met hoofdletters schrijven van ‘Hews’ in sommige edities wordt geïnterpreteerd als een hint, een woordspeling op de naam van de (geheel fictieve) jongensacteur Willie Hughes, die Wilde aanwijst als de echte inspiratiebron voor de Schone Jeugd. Maar zoals zo vaak met de Sonnetten, blijft dit louter speculatie. De Sonnetten ontworstelen zich altijd aan pogingen om ze vast te pinnen op een specifieke lezing.
Sonnet 29 (‘Wanneer in ongenade gevallen door fortuin en de ogen van mensen’).
Terwijl ik in deze gedachten mijn zelf bijna veracht,
denk ik aan u, en dan is mijn toestand,
Net als de leeuwerik die bij het aanbreken van de dag opstaat
Van nukkige aarde, zingt hij lofzangen aan de hemelpoort…
In dit beroemde Shakespeare-sonnet heeft de Bard pech en is hij uit de gratie bij zijn gelijken, en staat hij er helemaal alleen voor, huilend dat hij door iedereen wordt gemeden. Hij schreeuwt tot de hemel, maar tevergeefs, en vervloekt zijn ellendige situatie. Hij bekent jaloers te zijn op hen die meer geluk hebben, of meer vrienden, of een of ander talent of gezichtsveld dat hij zelf ontbeert. Maar dan, te midden van al deze duistere gedachten, net als hij zichzelf bijna begint te haten, denkt de Bard bij toeval aan zijn geliefde, en dan wordt hij vervuld van vreugde en in plaats van naar de hemel te willen schreeuwen, zingt hij nu hymnen aan de hemelpoort. Want de herinnering aan de zoete liefde van zijn geliefde brengt een ‘rijkdom’ die veel groter is dan alles wat een koning bezit – liefde, zo u wilt, maakt een man ‘rijker’ dan al het goud dat koningen bezitten.
Sonnet 33 (‘Menig glorieuze morgen heb ik vol gezien’).
Zo scheen mijn zon op een vroege morgen,
met alle triomfantelijke pracht op mijn voorhoofd;
Maar helaas, hij was maar een uur van mij,
De wolk heeft hem nu voor mij verborgen…
De uitgebreide metafoor waarbij ‘zon = schone jeugd’ is bedoeld als eerbetoon aan de schoonheid van de jongeman: hij straalt net zo helder als die hemelse bol. Shakespeare stapelt de vleierij echter op met extra accenten: de zon heeft een ‘soeverein oog’ en dus, bij associatie, ook de eerlijke jeugd – ‘soeverein’ suggereert koninklijkheid of op zijn minst adel. De woorden ‘golden’, ‘gilding’ en ‘alchemy’ versterken deze associatie met rijkdom en adel.
Sonnet 60 (‘Like as the waves make towards the pebbled shore’).
De tijd zet de bloei van de jeugd vast
En graaft de parallellen in het voorhoofd van de schoonheid,
Voedt zich met de zeldzaamheid van de waarheid van de natuur,
En niets staat dan voor zijn zeis om te maaien…
Sonnet 60 is een van die sonnetten die een eenvoudige boodschap of kernbetekenis bevatten – dat we allemaal zullen sterven – maar het wordt terecht geprezen als een tour de force vanwege de behendige manier waarop Shakespeares beelden samenwerken. Net zoals de vloed de kiezelstenen op de oever bedekt, stevenen onze levens onophoudelijk op de dood af – en toch blijft Shakespeare erop vertrouwen dat zijn vers zal overleven om de herinnering aan de Schone Jeugd levend te houden.
Sonnet 64 (‘Als ik door de val van de hand van de tijd heb gezien hoe de tijd ons heeft ontsierd’).
Wanneer ik zo’n verwisseling van staat heb gezien,
Of staat zelf verward tot verval;
Ruin heeft me zo geleerd te herkauwen
Dat de Tijd zal komen en mijn liefde zal wegnemen…
Dit is een rechttoe rechtaan sonnet, maar des te beter daarvoor: net als in Sonnet 60 bouwt Shakespeare zijn beelden van ‘de vallende hand van de tijd’ en zijn vernietiging zorgvuldig op, en schept hij een beeld van bijna-apocalyptische terreur waarin zelfs de machtige torens van grote beschavingen niet veilig zijn. Wat is uiteindelijk het nut van iets als het niet blijft bestaan? Technisch gezien is het de moeite waard op te merken dat tien van de veertien regels van Sonnet 64 eindigen met een lange ‘a’-klinker: ontsierd, ouderdom, verwoest, woede, winst, hoofd, staat, verval, herkauwen, weg. Deze herhaling van dezelfde klank onderstreept het voortschrijden van de tijd en geeft de regelafsluitingen een onverbiddelijkheid die slechts marginaal wordt gecompenseerd door de onderbreking die wordt geboden door ‘kust’ en ‘winkel’; het geeft ook het gapende ongeloof weer dat Shakespeare voelt wanneer hij met een dergelijke verwoesting wordt geconfronteerd.
Sonnet 94 (‘Zij die macht hebben om pijn te doen, en dat niet zullen doen’).
Zij die macht hebben te kwetsen, en niets zullen doen,
Die niet doen wat zij het liefste tonen,
Die, anderen beroerend, zelf als steen zijn,
Onbewogen, koud, en aanvechting traag…
Geschouwd als een van de meest uitdagende en dubbelzinnige van alle Sonnetten, Shakespeare’s Sonnet 94, dat begint met ‘Zij die macht hebben om te kwetsen, en niets willen doen’, behoort wat ons betreft ook tot de top vijf van beste sonnetten uit de hele reeks. Een geleerde en dichter, J. H. Prynne, heeft zelfs een heel boek over dit ene sonnet geschreven. Het gedicht is zo dubbelzinnig dat het zelfs op twee totaal verschillende manieren kan worden gelezen: de dichter-kriticus William Empson betoogde dat het gedicht ironisch is, en dat we de ‘betekenis’ ervan niet op de eerste plaats moeten nemen. Beslis zelf door op de link hierboven te klikken om het gedicht en onze meer gedetailleerde analyse ervan te lezen.
Sonnet 116 (‘Laat me niet naar het huwelijk van ware geesten’).
Love’s not Time’s fool, though rosy lips and cheeks
Within his bending sickle’s compass come;
De liefde verandert niet met zijn korte uren en weken,
maar draagt het uit tot aan de rand van het onheil…
Dit is een populair gedicht om voor te dragen bij huwelijkslezingen, en toch, zoals veel commentatoren hebben opgemerkt, is er toch iets vreemds aan het feit dat een heteroseksueel paar hun huwelijk viert (zowel van lichaam als geest) door hardop deze lofzang op de homoseksuele liefde voor te lezen, waarmee een huwelijk van geesten maar niet van lichamen wordt gevierd (geen homohuwelijk in Shakespeare’s tijd). Dit maakt het gedicht, samen met het vaak verkeerd begrepen ‘The Road Not Taken’ van Robert Frost, een kandidaat voor het meest verkeerd geïnterpreteerde gedicht in het Engels.
Sonnet 129 (‘The expense of spirit in a waste of shame’).
De uitgave van de geest in een afval van schaamte
Is lust in actie: en tot actie, lust
Is meinedig, moorddadig, bloederig, vol schuld,
Savoureus, extreem, onbeschoft, wreed, niet te vertrouwen…
Dit is het eerste sonnet op deze lijst dat gaat over Shakespeare’s relatie met de ‘Duistere Dame’. In zijn meesterlijke commentaar op Sonnet 129 in zijn Reading Shakespeare’s Sonnets: A New Commentary, beschrijft de dichter Don Paterson dit gedicht op briljante wijze als ‘a terrific display of self-directed fury, raging away in the little cage of the sonnet like a spitting wildcat’. Dit gedicht, over de ‘mood-plummet’ die na de seks kan optreden, geeft op briljante wijze weer hoe wij, als denkende dieren, deze hormoonverschuiving verkeerd interpreteren als een geestes- en niet als een lichaamskwestie. Heeft iemand dit zeer specifieke gevoel beter verwoord dan Shakespeare? Elke regel lijkt een nieuw en eigenaardig scherp inzicht te geven in hoe het is.
Sonnet 130 (‘De ogen van mijn minnares lijken in niets op de zon’).
De ogen van mijn maîtresse lijken in niets op de zon;
Koraal is veel roder, dan haar lippen rood:
Als sneeuw wit is, waarom dan zijn haar borsten dun;
If hairs be wires, black wires grow on her head…
Shakespeare zegt in Sonnet 130 dat de Duistere Dame niet bepaald conventioneel mooi is in welke zin dan ook, maar toch vindt hij haar net zo mooi als alle andere vrouwen – alleen de Duistere Dame, in tegenstelling tot deze andere vrouwen, wordt haar schoonheid niet ‘aangeprezen’ door overdreven en belachelijke vergelijkingen (‘je hebt rozige wangen’, ‘je ogen stralen als zonnen’, ‘je stem is zo zoet klinkend als muziek’, en dergelijke). Hier beginnen we te begrijpen waarom Sonnet 130 een twistpunt kan zijn voor de lezers van de Sonnetten, die het niet zozeer oneens zijn over wat het sonnet betekent – daarover is iedereen het zo’n beetje eens – maar over de vraag of het een goed gedicht is in termen van zijn boodschap.
Als u deze selectie van Shakespeare’s beste sonnetten leuk vond, vindt u misschien ook onze selectie van zijn beste toneelstukken en de beste toespraken van Shakespeare interessant. Verder lezen en aanbevolen bronnen: Helen Vendler, The Art of Shakespeare’s Sonnets (Belknap); Don Paterson, Reading Shakespeare’s Sonnets: A New Commentary.
Als u Shakespeare’s sonnetten bestudeert en op zoek bent naar een gedetailleerde en behulpzame gids voor de gedichten, bevelen wij Stephen Booth’s zeer informatieve editie aan, Shakespeare’s Sonnets (Yale Nota Bene). Het bevat alle 154 sonnetten, een facsimile van de originele uitgave uit 1609, en nuttige regel-voor-regel notities bij de gedichten.
De auteur van dit artikel, Dr Oliver Tearle, is literair criticus en docent Engels aan de Loughborough University. Hij is de auteur van, onder andere, The Secret Library: A Book-Lovers’ Journey Through Curiosities of History en The Great War, The Waste Land and the Modernist Long Poem.