Veel voorkomende storingen van dialysekatheters zijn onder andere stolling, infectie en knikken. Een van de meest voorkomende fouten bij het inbrengen van hemodialysekatheters in tunnels is dat het arteriële deel van de katheter niet mediaal en het veneuze deel niet lateraal wordt geplaatst. Dit moet gebeuren, omdat de meeste katheters een geheugen in het plastic hebben, waardoor de katheter zal proberen zijn natuurlijke rechte vorm weer aan te nemen. Indien het arteriële deel lateraal wordt geplaatst, zal dit ertoe leiden dat de arteriële inlaat tegen de aderwand of zelfs tegen de rand van de inlaat van het atrium komt te drijven. Dit heeft hetzelfde effect als een stofzuigerslang die tegen gordijnen opzuigt. Dit resulteert in een slechte bloedstroom en kan het dialysepersoneel dwingen de stroom om te keren, waarbij het veneuze gedeelte van de katheter als arteriële wordt gebruikt. Dit leidt tot een inefficiëntere dialyse, omdat er vermenging van bloed uit de katheter optreedt (waarbij hetzelfde bloed, steeds opnieuw wordt gereinigd). Een dialysekatheter moet een infuus van 30 cc of meer hebben om de lijn open te houden. Intraveneuze vloeistoffen van 30 ml per uur moeten worden opgehangen als ze voor infusie worden gebruikt.