Europeanen die in de Nieuwe Wereld arriveerden, ontmoetten mensen van het bevroren noorden tot het bevroren zuiden. Allemaal hadden ze een rijke en volwassen cultuur en een gevestigde taal. De Skraeling waren waarschijnlijk een volk dat we nu Thule noemen, en dat de voorouders waren van de Inuit in Groenland en Canada en de Iñupiat in Alaska. De Taíno waren een volk verspreid over meerdere stamhoofden rond de Caraïben en Florida. Op grond van overeenkomsten in cultuur en taal denken wij dat zij zich waarschijnlijk hadden afgescheiden van vroegere bevolkingsgroepen uit Zuidamerikaanse gebieden, nu Guyana en Trinidad. De Spanjaarden brachten in 1492 geen vrouwen mee en verkrachtten de Taíno vrouwen, wat resulteerde in de eerste generatie van “mestiezen” – mensen van gemengde afkomst.
Onmiddellijk na aankomst begonnen Europese allelen te stromen, die zich vermengden met de inheemse bevolking, en dat proces heeft zich sindsdien voortgezet: Europees DNA wordt vandaag de dag overal in de Amerika’s gevonden, hoe afgelegen of geïsoleerd een stam ook lijkt te zijn. Maar vóór Columbus waren deze continenten al bevolkt. De inheemse bevolking was er niet altijd geweest, en was er ook niet ontstaan, zoals sommige van hun tradities beweren, maar zij bewoonden deze Amerikaanse gebieden al minstens 20.000 jaar.
Alleen door de aanwezigheid van Europeanen vanaf de 15e eeuw kennen we termen als Indianen of Native Americans. Hoe deze mensen zijn ontstaan is een onderwerp dat complex en beladen is, maar het begint in het noorden. Alaska wordt van het Russische land gescheiden door de Beringstraat. Er zijn eilanden die deze ijzige wateren onderbreken, en op een heldere dag kunnen de Amerikaanse inwoners van Little Diomede de Russen op Big Diomede zien, iets meer dan twee mijl en één Internationale Datumgrens verder. Tussen december en juni bevriest het water tussen hen in vast.
Van 30.000 jaar geleden tot ongeveer 11.000 v. Chr. was de aarde onderhevig aan een koudegolf die de zee opzoog in gletsjers en ijskappen die zich uitstrekten vanaf de polen. Deze periode staat bekend als het Laatste IJzig Maximum, toen de reikwijdte van de meest recente ijstijd op zijn grootst was. Door het boren van modderkernen uit de zeebodem kunnen wij een geschiedenis van het land en de zeeën reconstrueren, met name door het meten van zuurstofconcentraties en het zoeken naar stuifmeel, dat op het droge zou zijn afgezet door de flora die daar groeide. We denken daarom dat het zeeniveau ergens tussen 60 en 120 meter lager was dan vandaag. Het was dus terra firma van Alaska tot Rusland, en helemaal naar het zuiden tot aan de Aleoeten – een halvemaanvormige keten van vulkanische eilanden die het noorden van de Stille Oceaan omspekken.
Meer verhalen
De heersende theorie over hoe de mensen van de Amerika’s naar die landen zijn gekomen, is via die brug. Wij noemen het een landbrug, hoewel het, gezien de duur en omvang ervan, gewoon doorlopend land was, duizenden kilometers van noord naar zuid; het is alleen een brug als we hem vergelijken met de huidige zeestraten. Het gebied wordt Beringia genoemd, en de eerste mensen aan de overkant waren de Beringiërs. In het zuiden waren er boreale bossen, en waar het land de zee ontmoette, kelpwouden en zeehonden.
Hoewel dit nog steeds ruw terrein was, leefden de Westelijke Beringiërs volgens archeologische vondsten al rond 30.000 v. Chr. in de buurt van de Yana rivier in Siberië. Er is in de loop der jaren veel discussie geweest over de vraag wanneer precies de mensen de oostzijde bereikten, en dus op welk moment na het rijzen van de zeeën zij geïsoleerd raakten als de stichtende volkeren van de Amerika’s. De vragen die overblijven – en dat zijn er heel wat – betreffen de vraag of ze allemaal tegelijk kwamen, of druppelsgewijs. Sites in de Yukon die de grens tussen de V.S. en Alaska met Canada overschrijden, geven ons aanwijzingen, zoals de Bluefish Caves, 33 mijl ten zuidwesten van het dorp Old Crow.
De meest recente radiodateringsanalyse van de overblijfselen van levens in de Bluefish Caves geeft aan dat daar 24.000 jaar geleden mensen waren. Deze stichtende volkeren verspreidden zich in 12.000 jaar over alle uithoeken van de continenten en vormden de poel waaruit alle Amerikanen tot 1492 zouden putten. Ik zal me hier concentreren op Noord-Amerika, en wat we tot nu toe weten, wat we kunnen weten door middel van genetica, en waarom we niet meer weten.
Tot Columbus werden de Amerika’s bevolkt door groepjes inheemse stammen, verspreid over zowel het noordelijke als het zuidelijke continent. Er zijn tientallen individuele culturen die zijn geïdentificeerd aan de hand van leeftijd, locatie en specifieke technologieën – en via nieuwere manieren om het verleden te leren kennen, waaronder genetica en taalkunde. Geleerden hebben verschillende migratiepatronen verondersteld van Beringia naar de Amerika’s. In de loop der tijd is gesuggereerd dat er meerdere golven waren, of dat een bepaald volk met bepaalde technologieën zich vanuit het noorden helemaal naar het zuiden verspreidde.
Beide ideeën zijn nu uit de gratie geraakt. De meervoudige-golf-theorie is mislukt als model, omdat de linguïstische overeenkomsten die worden gebruikt om migratiepatronen aan te tonen, gewoon niet zo overtuigend zijn. En de tweede theorie faalt vanwege de timing. Culturen worden vaak genoemd en gekend door de technologie die ze achterlieten. In New Mexico ligt een klein stadje genaamd Clovis, met 37.000 inwoners. In de jaren 1930 werden op een archeologische vindplaats in de buurt projectielpunten gevonden die leken op speerpunten en andere jachtbenodigdheden en die dateerden van ongeveer 13.000 jaar geleden. Deze waren aan beide zijden gekarteld en hadden een geribbelde punt. Men dacht dat de uitvinders van deze werktuigen de eerste mensen waren die zich over de continenten verspreidden. Maar er zijn bewijzen van mensen die 12.500 jaar geleden in Zuid-Chili leefden zonder Clovis-technologie. Deze mensen zijn te ver weg om een direct verband aan te tonen tussen hen en de Clovis op een manier die erop wijst dat de Clovis de oorspronkelijke bewoners van Zuid-Amerika waren.
Dit moment is de opkomende theorie dat de mensen in de Bluefish Caves zo’n 24.000 jaar geleden de grondleggers waren, en dat zij een cultuur vertegenwoordigen die duizenden jaren geïsoleerd was in het koude noorden, en die een bevolking heeft uitgebroed die zich uiteindelijk overal elders zou verspreiden. Dit idee is bekend geworden als Beringian Standstill. Deze stichters hebben zich zo’n 40.000 jaar geleden afgesplitst van bekende populaties in Siberisch Azië, zijn Beringia overgestoken, en zijn daar gebleven tot zo’n 16.000 jaar geleden.
Analyse van de genomen van inheemse mensen laat 15 mitochondriale stichtingsvormen zien die niet in Azië zijn aangetroffen. Dit wijst op een tijd waarin genetische diversificatie plaatsvond, een incubatie die misschien 10.000 jaar duurde. Nieuwe genvarianten verspreidden zich over het Amerikaanse land, maar niet terug naar Azië, omdat het water hen had afgesneden. Tegenwoordig zien we bij de moderne inheemse Amerikanen – die alleen van die oorspronkelijke 15 afstammen – lagere niveaus van genetische diversiteit dan in de rest van de wereld. Ook dit ondersteunt het idee van een enkele, kleine populatie die de continenten heeft gezaaid, en – anders dan in Europa of Azië – deze mensen zijn afgesneden, met weinig vermenging van nieuwe populaties gedurende duizenden jaren, tenminste tot Columbus.
In Montana, zo’n 20 mijl van Highway 90 af, ligt de minuscule agglomeratie Wilsall, 178 inwoners in 2010. Hoewel in heel Noord-Amerika stapels materiële cultuur in de Clovis-traditie zijn teruggevonden, is slechts één persoon uit deze tijd en cultuur uit zijn graf herrezen. Hij kreeg de naam Anzick-1, en werd te ruste gelegd in een rotsschuilplaats in wat ongeveer 12.600 jaar later Wilson zou worden. Hij was een peuter, waarschijnlijk minder dan twee jaar oud, te oordelen naar de niet vergroeide hechtingen in zijn schedel. Hij werd te ruste gelegd omringd door tenminste 100 stenen werktuigen, en 15 ivoren. Sommige daarvan waren bedekt met rode oker, en samen suggereren zij dat Anzick een zeer speciaal kind was dat ceremonieel in pracht en praal was begraven. Nu is hij bijzonder omdat we zijn volledige genoom hebben.
En dan is er nog de droevige sage van de Kennewick Man. Toen ze in 1996 een watervliegtuigrace bijwoonden, ontdekten twee inwoners van Kennewick, Washington, een schedel met een breed gezicht die zich een weg baande uit de oever van de Columbia-rivier. In de loop van weken en jaren werden meer dan 350 bot- en tandfragmenten uit dit 8.500 jaar oude graf gelicht, allemaal van een man van middelbare leeftijd, misschien in de veertig, opzettelijk begraven, met enkele tekenen van verwondingen die in de loop van zijn leven waren genezen – een gebroken rib, een snee van een speer, een kleine depressiefractuur op zijn voorhoofd. Er was academisch gekibbel over zijn gezichtsmorfologie, waarbij sommigen zeiden dat het het meest op Japanse schedels leek, anderen pleitten voor een verband met Polynesiërs, en weer anderen beweerden dat hij Europeaan moest zijn geweest.
Met al het heen en weer gepraat over zijn morfologie, zou DNA een rijke bron van afdoende gegevens over deze man moeten zijn. Maar de politieke controverses over zijn lichaam hebben zijn waarde voor de wetenschap gedurende 20 jaar ernstig belemmerd. Voor de Indianen werd hij bekend als de Ancient One, en vijf clans, met name de Confederated Tribes of the Colville Reservation, wilden hem ceremonieel laten herbegraven volgens de richtlijnen van de NAGPRA (Native American Graves Protection and Repatriation Act), die het recht van beheer toekent aan inheemse Amerikaanse artefacten en lichamen die op hun land zijn gevonden. Wetenschappers spanden een rechtszaak aan tegen de regering om zijn herbegrafenis te voorkomen, waarbij sommigen beweerden dat zijn botten suggereerden dat hij Europeaan was, en dus geen band had met de Indianen.
Om een absurde kers op de toch al onsmakelijke taart te zetten, deed een Californische heidense groepering, de Asatru Folk Assembly, een bod op het lichaam. Zij beweerden dat Kennewick Man een Noorse stamidentiteit zou kunnen hebben, en als de wetenschap zou kunnen vaststellen dat het lichaam Europees was, dat hij dan een ceremonie zou moeten krijgen ter ere van Odin, heerser van het mythische Asgard, hoewel niet duidelijk is wat dat ritueel inhoudt.
De herbegrafenis werd in 2002 met succes geblokkeerd, toen een rechter oordeelde dat zijn gezichtsbeenderen suggereerden dat hij Europeaan was, en dat daarom geen beroep kon worden gedaan op de NAGPRA-richtlijnen. De kwestie werd jarenlang heen en weer geslingerd, waarbij niemand er goed uitkwam. Negentien jaar nadat dit belangrijke lichaam was gevonden, werd de genoomanalyse eindelijk gepubliceerd.
Was hij Europeaan (of Japanner of Polynesiër) geweest, dan zou dit de meest revolutionaire vondst in de geschiedenis van de Amerikaanse antropologie zijn geweest, en zouden alle leerboeken over menselijke migratie zijn herschreven. Maar natuurlijk was hij dat niet. Een fragment van het materiaal werd gebruikt om zijn DNA te sequensen, en daaruit bleek dat de Kennewick Man – de Oude – nauw verwant was met de Anzick baby. En wat de levenden betreft, hij was nauwer verwant aan de Indianen dan aan wie dan ook op aarde, en binnen die groep het meest aan de Colville stammen.
Anzick is het onomstotelijke bewijs dat Noord- en Zuid-Amerika door dezelfde mensen werden bevolkt. Anzick’s mitochondriale genoom lijkt het meest op de mensen van Midden- en Zuid-Amerika van vandaag. De genen van de Ancient One lijken het meest op die van stammen in de omgeving van Seattle. Deze overeenkomsten wijzen er niet op dat beiden lid waren van die stammen of volkeren, noch dat hun genen zich niet over het hele Amerikaanse continent hebben verspreid, zoals we zouden verwachten over een tijdspanne van duizenden jaren. Wat ze laten zien is dat de populatiedynamiek – hoe oude inheemse volken zich verhouden tot hedendaagse Indianen – complex is en varieert van regio tot regio. Geen enkel volk is volledig statisch, en genen al helemaal niet.
In december 2016, in een van zijn laatste daden in functie, ondertekende president Barack Obama wetgeving die het mogelijk maakte om Kennewick Man te herbegraven als een inheemse Amerikaan. Anzick werd gevonden op privéterrein, dus niet onderworpen aan de NAGPRA-regels, maar werd in 2014 toch herbegraven in een ceremonie waarbij een paar verschillende stammen betrokken waren.
Wij vergeten soms dat, hoewel de gegevens zuiver en duidelijk zouden moeten zijn, de wetenschap wordt bedreven door mensen, en die zijn dat nooit.
Anzick en Kennewick Man vertegenwoordigen smalle steekproeven – een verleidelijke glimp van het grote geheel. En politiek en geschiedenis staan vooruitgang in de weg. De erfenis van 500 jaar bezetting heeft ervoor gezorgd dat het heel moeilijk is te begrijpen hoe de Amerika’s voor het eerst werden bewoond. Twee van de doyennes van dit vakgebied-Connie Mulligan en Emőke Szathmáry suggereren dat er een lange culturele traditie is die doorsijpelt in onze pogingen het verleden te deconstrueren.
Europeanen wordt vanaf hun geboorte een geschiedenis van migratie bijgebracht, van Grieken en Romeinen die zich over Europa verspreiden, landen veroveren en verre landen binnentrekken. De joods-christelijke overlevering plaatst mensen in en uit Afrika en Azië, en de zijderoutes verbinden Europeanen met het Oosten en weer terug. Veel Europese landen zijn zeevarende naties geweest, die op verkenning gingen en soms oorlogszuchtig imperia opbouwden, voor de handel of om een vermeende superioriteit over andere mensen op te leggen. Ook al hebben we nationale identiteiten, en trots en tradities die horen bij dat gevoel van erbij horen, de Europese cultuur is doordrenkt van migratie.
Voor inheemse Amerikanen is dit niet hun cultuur. Niet iedereen gelooft dat ze altijd in hun land zijn geweest, of dat ze een statisch volk zijn. Maar voor het grootste deel vormt het migratieverhaal geen bedreiging voor de Europese identiteit op dezelfde manier als voor het volk dat wij Indianen noemden. Het wetenschappelijk onderbouwde idee van de migratie van mensen uit Azië naar de Amerika’s kan de scheppingsverhalen van de Indianen in twijfel trekken. Het kan ook tot gevolg hebben dat de vroegmoderne migranten vanaf de 15e eeuw worden verward met die van 24.000 jaar eerder, met als gevolg dat de inheemse aanspraken op land en soevereiniteit worden ondermijnd.
* *
Diep tussen de meren van de Grand Canyon wonen de Havasupai. Hun naam betekent “volk van het blauwgroene water,” en ze leven daar al minstens 800 jaar. Het is een kleine stam, vandaag de dag ongeveer 650 leden, en ze gebruiken ladders, paarden, en soms helikopters om in en uit de canyon te reizen, of beter gezegd, op en neer te gaan. In 1990 stemde het Havasupai-volk ermee in om wetenschappers van de Arizona State University DNA te geven van 151 individuen, met dien verstande dat zij genetische antwoorden zouden zoeken op de vraag waarom diabetes zo vaak voorkomt. Er werd schriftelijke toestemming verkregen en er werden bloedmonsters genomen.
Een duidelijk genetisch verband met diabetes werd niet gevonden, maar de onderzoekers bleven hun DNA gebruiken om te testen op schizofrenie en patronen van inteelt. De gegevens werden ook doorgegeven aan andere wetenschappers die geïnteresseerd waren in migratie en de geschiedenis van de inheemse Amerikanen. De Havasupai kwamen hier pas jaren later achter en spanden uiteindelijk een rechtszaak aan tegen de universiteit. In 2010 kregen ze 700.000 dollar schadevergoeding.
Therese Markow was een van de betrokken wetenschappers en houdt vol dat de toestemming op de papieren stond die ze ondertekenden, en dat de formulieren noodzakelijkerwijs eenvoudig waren, omdat veel Havasupai geen Engels als eerste taal hebben, en velen de middelbare school niet hebben afgemaakt. Maar velen in de stam dachten dat hen alleen werd gevraagd naar hun endemische diabetes. Een bloedmonster bevat het volledige genoom van een individu, en daarmee ook een heleboel gegevens over dat individu, zijn familie en zijn evolutie.
Het is niet de eerste keer dat dit gebeurt. In de jaren tachtig, vóór de tijd van gemakkelijke en goedkope genomica, werden bloedmonsters genomen met toestemming om de ongewoon hoge niveaus van reumatische ziekte bij het Nuu-chah-nulth volk van de Pacific Northwest van Canada te analyseren. Het project, geleid door wijlen Ryk Ward, destijds aan de Universiteit van British Columbia, vond geen genetisch verband in hun monsters, en het project werd stopgezet. Tegen de jaren ’90 was Ward echter verhuisd naar de Universiteit van Utah, en daarna naar Oxford in het Verenigd Koninkrijk, en de bloedmonsters werden gebruikt in antropologische en HIV/AIDS studies over de hele wereld, wat resulteerde in beurzen, academische artikelen, en een gezamenlijk door PBS-BBC geproduceerde documentaire.
Het gebruik van de monsters voor historische migratie gaf aan dat de oorsprong van de Havasupai lag bij oude voorouders in Siberië, wat in overeenstemming is met ons begrip van de menselijke geschiedenis volgens alle wetenschappelijke en archeologische methoden. Maar het is in strijd met het religieuze geloof van de Havasupai dat zij ter plaatse in de Grand Canyon zijn geschapen. Hoewel het niet wetenschappelijk is, hebben de Havasupai het volste recht om onderzoek dat hun verhaal tegenspreekt te verhinderen, en die rechten lijken te zijn geschonden. Havasupai vice-voorzitter Edmond Tilousi vertelde The New York Times in 2010 dat “afkomstig zijn uit de canyon … de basis is van onze soevereine rechten.”
Soevereiniteit en lidmaatschap van een stam is een complex en zwaar bevochten iets. Het omvat een concept dat “bloedkwantum” wordt genoemd, wat in feite het aandeel is van iemands voorouders die al lid zijn van een stam. Het is een uitvinding van Europese Amerikanen in de 19e eeuw, en hoewel de meeste stammen hun eigen criteria hadden voor stamlidmaatschap, namen de meeste uiteindelijk het bloedkwantum over als onderdeel van de kwalificatie voor stammenstatus.
DNA maakt geen deel uit van die mix. Met onze huidige kennis van de genomica van inheemse Amerikanen, is het onmogelijk dat DNA ook maar in de buurt komt van een bruikbaar hulpmiddel bij het toekennen van de stammenstatus aan mensen. Bovendien, gezien ons begrip van voorouders en stambomen, heb ik grote twijfels of DNA ooit gebruikt zou kunnen worden om het lidmaatschap van een stam vast te stellen. Hoewel mtDNA (dat wordt doorgegeven van moeders op kinderen) en het Y-chromosoom (dat wordt doorgegeven van vaders op zonen) beide zeer nuttig zijn gebleken bij het bepalen van het diepe voorouderlijke traject van de eerste volkeren van Amerika tot op heden, vertegenwoordigen deze twee chromosomen maar een heel klein deel van de totale hoeveelheid DNA die een individu draagt. De rest, de autosomen, is afkomstig van al iemands voorouders.
Enkele bedrijven in genetische genealogie verkopen u kits die beweren u het lidmaatschap te verlenen van historische volkeren, zij het slecht gedefinieerde, sterk geromantiseerde versies van oude Europeanen. Dit soort genetische astrologie, hoewel onwetenschappelijk en onsmakelijk naar mijn smaak, is eigenlijk gewoon een beetje zinloze fantasie; de echte schade ervan is dat het de wetenschappelijke kennis van het grote publiek ondermijnt.
Door de eeuwen heen zijn mensen te mobiel om genetisch geïsoleerd te zijn gebleven voor een significante lengte van tijd. Het is bekend dat stammen zich hebben vermengd voor en na het kolonialisme, wat voldoende zou moeten zijn om aan te geven dat een bepaalde opvatting van stamzuiverheid op zijn best denkbeeldig is. Van de genetische markers die tot nu toe bij individuele stammen zijn aangetoond, is er geen enkele exclusief. Sommige stammen zijn begonnen met het gebruik van DNA als een test om na te gaan of er sprake is van directe familie, zoals in vaderschapszaken, en dit kan nuttig zijn als onderdeel van de kwalificatie voor de status van stam. Maar op zichzelf kan een DNA-test iemand niet bij een specifieke stam plaatsen.
Dat heeft de opkomst van enkele bedrijven in de Verenigde Staten niet tegengehouden die kits verkopen die beweren DNA te gebruiken om het lidmaatschap van een stam toe te kennen. Accu-Metrics is zo’n bedrijf. Op hun webpagina stellen ze dat er “562 erkende stammen zijn in de Verenigde Staten, plus minstens 50 andere in Canada, onderverdeeld in First Nation, Inuit, en Metis”. Voor $125 beweren zij dat zij “kunnen vaststellen of u tot een van deze groepen behoort.”
Het idee dat de stammenstatus is gecodeerd in het DNA is zowel simplistisch als onjuist. Veel stamleden hebben niet-inheemse ouders en hebben nog steeds het gevoel dat ze verbonden zijn met de stam en het land dat ze heilig achten. In Massachusetts hebben leden van de Seaconke Wampanoag stam in hun DNA Europees en Afrikaans erfgoed gevonden, als gevolg van honderden jaren van kruisingen met kolonisten uit de Nieuwe Wereld. Pogingen om de status van een stam te koppelen aan DNA ontkent de culturele affiniteit die mensen hebben met hun stammen. Het suggereert een soort zuiverheid die genetica niet kan ondersteunen, een soort essentialisme dat lijkt op wetenschappelijk racisme.
Het speculatieve geloof dat DNA een tribale identiteit kan verschaffen, zoals verkocht door bedrijven als Accu-Metrics, kan alleen maar leiden tot meer vijandigheid en wantrouwen jegens wetenschappers. Als een tribale identiteit zou kunnen worden aangetoond door middel van DNA (wat niet het geval is), dan zouden misschien de herstelrechten die in de afgelopen jaren aan tribale stammen zijn toegekend ongeldig kunnen worden verklaard in de gebieden waarnaar zij in de 19e eeuw zijn verplaatst. Veel stammen zijn feitelijk soevereine naties en daarom niet noodzakelijkerwijs gebonden aan de wetten van de staat waarin zij leven.
In combinatie met zaken als die van de Havasupai, en eeuwen van racisme, is de relatie tussen inheemse Amerikanen en genetici niet gezond. Nadat de juridische strijd over de overblijfselen van de Kennewick Man was beslecht, en men had aanvaard dat hij niet van Europese afkomst was, werden de stammen uitgenodigd om deel te nemen aan de daaropvolgende studies. Van de vijf deden alleen de Colville stammen mee. Hun vertegenwoordiger, James Boyd, vertelde The New York Times in 2015: “We waren terughoudend. De wetenschap is niet goed voor ons geweest.”
Data zijn oppermachtig in de genetica, en data is waar we naar hunkeren. Maar wij zijn de gegevens, en mensen zijn er niet voor het welzijn van anderen, ongeacht hoe nobel iemands wetenschappelijke doelen zijn. Om ons begrip van hoe we zijn ontstaan en wie we zijn te verdiepen, moeten wetenschappers het beter doen en mensen wier genen antwoorden geven, uitnodigen om niet alleen vrijwillig hun gegevens te verstrekken, maar om deel te nemen, om hun individuele verhalen te bezitten en om deel uit te maken van die ontdekkingsreis.
Dit begint te veranderen. Een nieuw model van betrokkenheid bij de eerste mensen van Amerika is in opkomst, zij het in een ijskoud tempo. De bijeenkomst van de American Society of Human Genetics is al vele jaren de jaarlijkse ‘who’s who’ in de genetica, waar alle nieuwste en grootste ideeën in de studie van de menselijke biologie worden besproken. In oktober 2016 kwamen ze bijeen in Vancouver, en het werd gehost door de Squamish Nation, een First Nations volk gevestigd in Brits Colombia. Ze begroetten de afgevaardigden met gezang, en gaven de talking stick door aan de voorzitter zodat de procedure kon beginnen.
De relatie tussen wetenschap en inheemse volkeren is er een geweest die gekenmerkt werd door een reeks gedragingen van regelrechte uitbuiting tot nonchalante ongevoeligheid tot tokenisme en lippendienst. Misschien komt er een einde aan deze tijd en kunnen we een relatie bevorderen die gebaseerd is op vertrouwen, oprechte betrokkenheid en wederzijds respect, zodat we kunnen samenwerken en de capaciteit kunnen opbouwen voor inheemse stammen om hun eigen onderzoek naar de geschiedenis van deze naties te leiden.
*
Hoewel de termen Inheems Amerikaans en Indiaans relatief zijn, zijn de Verenigde Staten een natie van immigranten en afstammelingen van slaven die de inheemse bevolking hebben overspoeld. Minder dan 2 procent van de huidige bevolking beschouwt zichzelf als inheems Amerikaans, wat betekent dat 98 procent van de Amerikanen niet in staat zijn hun wortels, genetisch of anderszins, verder dan 500 jaar op Amerikaanse bodem te traceren. Dat is echter genoeg tijd voor populaties om te komen en zich voort te planten en te vermengen en patronen van voorouders vast te leggen die kunnen worden verlicht met levend DNA als onze historische tekst.
Een uitgebreid genetisch beeld van de mensen van postkoloniaal Noord-Amerika werd begin 2017 onthuld, getrokken uit gegevens die door betalende klanten aan het genealogiebedrijf AncestryDNA werden verstrekt. Het genoom van meer dan 770.000 in de Verenigde Staten geboren mensen werd gefilterd op markers van voorouders, en onthulde een beeld van allegaartje, zoals je zou verwachten van een land van immigranten.
Niettemin zijn er genetische clusters van specifieke Europese landen te zien. Betalende klanten leveren spuug met hun genomen, samen met alle genealogische gegevens die ze hebben. Door deze zo zorgvuldig mogelijk op elkaar af te stemmen, kan een kaart van post-Columbus Amerika worden opgeroepen met clusters van gemeenschappelijke voorouders, zoals Finnen en Zweden in het Midwesten, en Acadiërs-Franssprekende Canadezen van de Atlantische kust-clustering helemaal beneden in Louisiana, dicht bij New Orleans, waar het woord Acadiaan is gemuteerd in Cajun. Hier recapituleert genetica de geschiedenis, want we weten dat de Acadiërs in de 18e eeuw met geweld door de Britten werden verdreven en dat velen zich uiteindelijk vestigden in Louisiana, dat toen onder Spaans bestuur stond.
In een poging iets soortgelijks te doen met Afro-Amerikanen, struikelen we onmiddellijk. De meeste zwarte mensen in de Verenigde Staten kunnen hun genealogie niet met veel precisie traceren vanwege de erfenis van de slavernij. Hun voorouders werden uit West-Afrika weggehaald en lieten weinig of geen gegevens na over waar ze geboren waren. In 2014 publiceerde het genetische genealogiebedrijf 23andMe hun versie van de bevolkingsopbouw van de Verenigde Staten. In hun portret zien we een vergelijkbaar patroon van Europese vermenging, en enkele inzichten in de geschiedenis van de postkoloniale Verenigde Staten.
De Emancipatie Proclamatie – een federaal mandaat om de wettelijke status van slaven te veranderen in vrij – werd uitgevaardigd door president Lincoln in 1863, hoewel de effecten niet noodzakelijk onmiddellijk waren. In de genomische gegevens begint de vermenging tussen Europees DNA en Afrikaans ongeveer zes generaties geleden, ruwweg in het midden van de 19e eeuw. In deze monsters zien we meer mannelijk Europees DNA en vrouwelijk Afrikaans, gemeten naar Y-chromosoom en mitochondriaal DNA, wat suggereert dat mannelijke Europeanen seks hadden met vrouwelijke slaven. Genetica doet geen uitspraken over de aard van deze relaties.
Dit bericht is bewerkt uit Rutherfords aanstaande boek, A Brief History of Everyone Who Ever Lived: The Human Story Retold Through Our Genes.