Achtergronden: De indirecte pancreasfunctietesten die het gehalte aan elastase-1 en de activiteit van chymotrypsine in de ontlasting meten, worden gebruikt met verschillende afkapwaarden en met wisselend succes bij het diagnosticeren van functionele stoornissen van de pancreas. Het doel van onze studie was om de sensitiviteit en specificiteit van elastase-1 en chymotrypsine in de ontlasting opnieuw te evalueren bij de beoordeling van exocriene pancreasinsufficiëntie.
Methoden: Bij 127 patiënten met klinische tekenen van malassimilatie werden de secretine-caeruleïne test (‘gouden standaard’), fecale vetanalyse, fecale chymotrypsine activiteit en fecale elastase-1 concentratie uitgevoerd. Exocriene pancreasinsufficiëntie werd op basis van de resultaten van de secretine-caeruleïnetest ingedeeld in mild, matig en ernstig. Chymotrypsine en elastase-1 in de ontlasting werden geschat met behulp van twee in de handel verkrijgbare testkits. Fecale elastase-1 concentratie van 200 en 100 microg/g ontlasting en chymotrypsine activiteit van 6 en 3 U/g ontlasting werden afzonderlijk gebruikt als cut-off niveaus voor de berekening.
Resultaten: 1) Bij 65 patiënten werd een normale pancreasfunctie gevonden met behulp van de secretine-caeruleïne test. Bij 62 patiënten werd een exocriene pancreasinsufficiëntie gevonden en geclassificeerd in ernstig (n = 25), matig (n = 14) en mild (n = 23). 2) De correlatie tussen fecale elastase-1 en chymotrypsine met duodenale enzymoutputs van amylase, lipase, trypsine, chymotrypsine en elastase-1 varieerde tussen 33% en 55% en 25% en 38%, respectievelijk. 3) Met een cut-off van 200 microg elastase-1/g, was de gevoeligheid van de ontlasting voor elastase-1 en chymotrypsine (cut-off: 6 U/g) 100% en 76%, respectievelijk (P < 0.0001 en P < 0.001 respectievelijk) bij ernstige exocriene pancreasinsufficiëntie, 89% en 47% respectievelijk (P < 0.001; P = 0.34, respectievelijk) bij matige pancreasinsufficiëntie en 65% voor beide bij milde pancreasinsufficiëntie. De specificiteit van elastase-1 en chymotrypsine in ontlasting was 55% en 47%, respectievelijk. 4) Elastase-1 gebaseerde diagnostiek gaf een positief voorspellende waarde van 50% bij gebruik van een cut-off’ 200 microg/g ontlasting in een representatieve groep van opeenvolgend gerekruteerde patiënten met gastro-enterologische aandoeningen.
Conclusie: Bepaling van fecale elastase-1 is zeer sensitief in de diagnose van ernstige en matige exocriene pancreasinsufficiëntie en heeft een significant hogere sensitiviteit dan fecale chymotrypsine schatting. De specificiteit voor beide ontlastingstests is laag. De correlatie tussen elastase-1 en chymotrypsine in de ontlasting en de duodenale enzymoutputs is matig. Geen van beide tests is geschikt voor screening, omdat ze bij ongeveer de helft van de ‘niet-pancreas’-patiënten een pathologisch resultaat opleveren.