De beslissing articuleerde een grondwettelijk “recht op privacy”, dat later zou worden geïnterpreteerd als de bescherming van het recht van ongehuwde personen om geboortebeperking te gebruiken inEisenstadt v. Baird (1972), en het recht van vrouwen om hun zwangerschap te beëindigen in Roe v. Wade (1973).
Connecticut’s anti-contraceptiewet, aangenomen in 1879, was eenvoudig en ondubbelzinnig:
Iedere persoon die een geneesmiddel, medisch artikel of instrument gebruikt om conceptie te voorkomen, krijgt een boete van niet minder dan vijftig dollar of een gevangenisstraf van niet minder dan zestig dagen en niet meer dan een jaar of krijgt zowel een boete als een gevangenisstraf. (General Statutes of Connecticut, Section 53–32.)
Iedere persoon die een ander helpt, aanzet, raad geeft, huurt of beveelt om een overtreding te begaan, kan vervolgd en gestraft worden alsof hij de hoofddader was. (Sectie 54–196.)
De Planned Parenthood League of Connecticut bracht de wet voor het eerst voor het U.S. Supreme Court in 1942, met een arts als appellant. Het Hof oordeelde dat de arts geen procesbevoegdheid had, omdat zijn patiënten – en niet hijzelf – schade hadden geleden door zijn onvermogen om wettelijk geboortebeperking voor te schrijven. In juni 1961, toen het Hooggerechtshof weigerde uitspraak te doen in een zaak die door verscheidene vrouwen was aangespannen, noemde het de wet die normaliter niet werd gehandhaafd “dode woorden” en “onschadelijke lege schaduwen”. Estelle T. Griswold, uitvoerend directeur van de Planned Parenthood League of Connecticut, en Dr. C. Lee Buxton, voorzitter van de afdeling verloskunde van de Yale Universiteit, besloten de “dood” van de wet van 1879 te testen: Op 1 november 1961 openden ze een geboortebeperkingskliniek in New Haven. Dr. Buxton haalde het besluit van juni aan en verklaarde aan de pers: “Dit doet mij geloven dat alle artsen in Connecticut nu aan getrouwde vrouwen kinderbeperkingstechnieken mogen voorschrijven wanneer dat medisch geïndiceerd is.”