“Ik ruik je!”
FotoBron: National Geographic Photo Gallery
Fotograaf: Bates Littlehales
<PREV NEXT >
Slangen gebruiken hun zintuigen om te jagen, aan gevaar te ontsnappen, en om een partner te vinden.
Sommige slangen hebben zeer scherpe ogen, terwijl andere alleen licht en donker van elkaar kunnen onderscheiden. Omdat de meeste slangen een slecht gezichtsvermogen hebben, moeten hun andere zintuigen dat compenseren. Slangen vertrouwen vooral op hun reukzin en tastzin.
Slangen hebben geen neus zoals wij. Ze hebben neusgaten om te ademen, maar slangen ruiken met hun tong. Als een slang zijn tong uitsteekt, ruikt hij de omgeving. De vochtige tong verzamelt geuren en kleine organismen van alles wat hij aanraakt en van de lucht om hem heen. Wanneer de tong terug in de bek gaat, raakt de tong een speciaal zintuig, het Jacobson’s orgaan op het dak van de bek, en vertelt de slang wat hij ruikt. Slangen hebben een kleine inkeping in hun lippen waar ze hun tong doorheen kunnen steken, zodat ze hun mond niet hoeven te openen.
Slangen kunnen trillingen via de grond opvangen en aan de hand van de bewegingen van de prooi de grootte of het gevaar van de prooi bepalen.