Enige maanden geleden werd aan R. C. Sproul gevraagd met welke doctrine hij het meest worstelt. Hij antwoordde: “De hel.”
Het is geruststellend te weten dat een theologische reus als Sproul nog steeds worstelt met iets waar ik mijn hele christelijke leven al mee worstel.
De leer van de hel is voor de meesten van ons ongemakkelijk. Maar ons begrip van de hel vormt ons beeld van het evangelie, Gods heiligheid en onze verdorvenheid. Als we de realiteit van de hel niet accepteren, zullen we de heerlijkheid van het evangelie niet goed begrijpen.
Realiteit van de hel
Een vriendin daagde me eens uit om haar te laten zien waar Jezus in de Evangeliën over de hel spreekt. Zelfs een vluchtige doorlezing laat zien dat Jezus er genoeg over sprak. In feite sprak Jezus meer over de hel dan enig ander persoon in de Bijbel. In Lucas 16 beschrijft hij een grote kloof waarover “niemand van daar naar ons kan oversteken.” In Matteüs 25 vertelt Jezus over een tijd waarin mensen in twee groepen zullen worden gescheiden, waarbij de één in zijn nabijheid komt en de ander wordt verbannen naar het “eeuwige vuur.”
Jezus spreekt meer over de hel dan over de hemel, en hij beschrijft het levendiger. Het valt niet te ontkennen dat Jezus de absolute realiteit van de hel kende, geloofde en ervoor waarschuwde.
Jezus verwijst niet alleen naar de hel, hij beschrijft deze tot in de kleinste details. Hij zegt dat het een plaats is van eeuwige kwelling (Lucas 16:23), van onblusbaar vuur (Marcus 9:43), waar de worm niet sterft (Marcus 9:48), waar mensen hun tanden zullen knarsen van angst en spijt (Matt. 13:42), en van waaruit geen terugkeer mogelijk is, zelfs niet om geliefden te waarschuwen (Lucas 16:19-31). Hij noemt de hel een plaats van “buitenste duisternis” (Matt. 25:30), en vergelijkt haar met “Gehenna” (Matt. 10:28), wat een vuilnisbelt buiten de muren van Jeruzalem was, waar afval werd verbrand en maden in overvloed voorkwamen. Jezus spreekt meer over de hel dan over de hemel, en beschrijft die levendiger. Het valt niet te ontkennen dat Jezus wist, geloofde en waarschuwde voor de absolute realiteit van de hel.
Reden voor de hel
Jezus moet over de hel spreken omdat dit het lot is dat alle mensen buiten Hem om wacht. Door de zonde van Adam zijn we allemaal schuldig en verdienen we Gods eeuwige straf. In tegenstelling tot wat vaak wordt gedacht, is de hel niet een plaats waar God degenen naartoe stuurt die bijzonder slecht zijn geweest; het is onze standaardbestemming. We hebben een redder nodig of we zijn veroordeeld.
Dus blijven we achter met twee opties: in onze staat van verdorvenheid blijven en eeuwig gestraft worden, of ons onderwerpen aan de Redder en zijn geschenk van verlossing aanvaarden.
Goedheid van God
De enige waarheid die mij in staat stelt de rechtvaardigheid van de hel te aanvaarden is de onbetwistbare zekerheid van de goedheid van God. Hoewel het begrip hel voor mij moeilijk te bevatten is, is Jezus (met door spijkers gekerfde handen) mijn volledige vertrouwen waardig. Zijn goedheid zorgt ervoor dat ik uiteindelijk niet naar de hel kijk, maar naar het kruis.
De enige waarheid die mij in staat stelt de rechtvaardigheid van de hel te aanvaarden, is de onbetwistbare zekerheid van de goedheid van God.
God is zowel groot als goed. Zijn grootheid zorgt ervoor dat we de knie buigen, vol ontzag en verwondering uitroepen en Hem vrezen. We beseffen dat we geen verlossing verdienen; we verdienen straf. Zijn goedheid, aan de andere kant, zorgt ervoor dat we opstaan in eindeloze lofprijzingen, dankbaar voor een Verlosser. Zijn barmhartigheid stelt ons in staat om vrijmoedig en zonder vrees zijn aanwezigheid binnen te gaan. Omdat hij goed is, kunnen we een relatie met hem hebben als een kind, geliefd, weggerukt uit de vlammen van de hel.
In zijn klassieker Knowing God schrijft J. I. Packer over de goedheid en strengheid van God: “Het karakter van God is de garantie dat alle onrecht op een dag zal worden rechtgezet; wanneer de ‘dag van Gods toorn, waarop zijn rechtvaardig oordeel zal worden geopenbaard’ (Rom. 2, 5) aanbreekt, zal de vergelding nauwkeurig zijn, en zullen er geen problemen van kosmische oneerlijkheid overblijven om ons te achtervolgen. God is de Rechter, dus zal gerechtigheid geschieden” (143).
Op een dag zal alles wat verkeerd is, goed worden gemaakt. We zullen al Gods wegen als goed zien, inclusief de demonstratie van zijn eeuwige gerechtigheid. Voorlopig wandelen we in nederigheid en geloof, vertrouwend op de apostel Paulus: “O, hoe groot is de rijkdom, de wijsheid en de kennis van God! Hoe onnaspeurlijk zijn Zijn oordelen en hoe ondoorgrondelijk Zijn wegen!” (Rom. 11:33).