De betekenis van “auf” in het Duits
op, in de buurt, tijdens
Het voorzetsel auf maakt deel uit van de groep voorzetsels die, afhankelijk van de context, in de accusatief of in de datief gebruikt kunnen worden.
“auf” als locatief voorzetsel (op/bij contact)
Wat het meest opvalt aan “auf” als locatief voorzetsel is dat het datief of accusatief kan zijn, afhankelijk van het soort bijzin
Grammatica:
“auf” neemt de datief
Auf wordt met de datief gebruikt als het indirecte complement van de plaats de plaats impliceert (zonder verplaatsing)
Ich bin auf der Insel
Ik ben op het eiland
“auf” neemt de accusatief
Auf wordt gebruikt met de accusatief als het circumstantiële complement van plaats richting impliceert (met beweging)
Ich fliege auf die Insel
Ik vlieg naar het eiland
Gebruik van ‘auf’ als locatief voorzetsel
auf betekent bovenop/op (met contact) in het algemeen:
Der Computer steht auf dem Tisch
De computer staat bovenop de tafel
Als er geen contact was, zou über worden gebruikt.
Duitsers gebruiken auf in de volgende contexten:
met eilanden
Ich fliege auf die Kanarischen Inseln
Ik vlieg naar de Canarische Eilanden
met open ruimtes als “die Straße” (de straat) of “die Terrasse” (het terras)
Ich warte auf der Straße
Ik wacht op straat
Wir haben auf der Terrasse gegessen
We hebben op het terras gegeten
Uitzonderingen: der Garten (de tuin), der Park (het park) en der Wald (het bos), wordt het voorzetsel in gebruikt.
met openbare ruimtes: Markt (markt), Post (postkantoor), Bank (bank), Rathaus (stadhuis)
Ich bin auf der Bank
Ik ben in de bank
met evenementen zoals feesten, congressen, enz.
Bist du auf der Party?
Bent u op het feest?
met het woord “Seite” (pagina)
Sie finden auf dieser Seite Informationen über die deutsche Kultur
U vindt op deze pagina informatie over de Duitse cultuur
“auf” als modaal voorzetsel
Ich habe es auf meine Weise getan
Ik heb het op mijn manier gedaan
Das geht auf meine Rechnung
Dit gaat op mijn rekening
Was bedeutet das auf Deutsch?
Wat betekent dit in het Duits?
Uitdrukkingen:
Auf jeden Fall
In ieder geval
Verboden met het voorzetsel “auf”
De belangrijkste werkwoorden met het voorzetsel “auf” zijn:
- absetzen auf (erop zetten)
- achten auf (erop letten)
- achtgeben auf (erop letten)
- anstoßen auf (erop toasten)
- antworten auf (antwoorden aan)
- ausweisen auf (uitzetten)
- sich freuen auf (blij zijn met)
- warten auf (wachten op)
- zielen auf (streven naar)
- zuschießen auf (hordelopen naar, op springen)
Grammatica van “auf”
Vertaling van ‘auf’
Auf verandert niet, net als alle voorzetsels.
“aufs” samentrekking
“aufs” is de samentrekking van “auf” + “das”.