Het woord “challah” kwam meer dan 2500 jaar geleden voor het eerst voor. Het wordt in het Hebreeuws gespeld als chet-lamed-heh en komt voor in verschillende bijbelboeken, waaronder Leviticus, waarin staat dat er elke sjabbat 12 broden – challot genaamd – in de woestijn-tabernakel moesten worden gelegd. Volgens de Misjna werd dit gebruik voortgezet in de tijd van de Tempel, toen ongezuurde challot elke vrijdag door de priesters werden gebakken en een week lang in het tempelheiligdom werden uitgestald alvorens te worden gegeten. Maar challah, het mollige brood dat op Sjabbat-tafels werd geserveerd, kwam vele eeuwen later.
In Numeri verwijst “challah” eigenlijk naar “een portie deeg” – ongeveer zo groot als een grote olijf – dat wordt geproduceerd bij de bereiding van brood. Nadat de Israëlieten het Land Israël binnenkwamen, beval God hen om deze portie te nemen en aan de priesters te geven, een gebruik dat niets te maken had met de tabernakel. Na de verwoesting van de Tweede Tempel, toen men niet langer een portie van het deeg naar de priesters kon brengen, verbrandden Joden in plaats daarvan een klein stukje van hun challah om het heilige ritueel in stand te houden. Maar in beide gevallen was er geen verband met Sjabbat. Hetzelfde geldt voor de etymologie van het woord: De Hebreeuwse wortel, chet-lamed-lamed, of hallal, betekent “hol”, “ruimte” of “doorboord.”
Wanneer werd de term “challah” dan het met symbolen beladen gevlochten brood van de Sjabbat-tafel? De eerste bekende connectie duikt op in de 15e eeuw, toen Rabbi Joseph bar Moshe de gewoonte opschreef van de leidende Duitse wijsgeer van die tijd, Rabbi Israel Isserlein, om Shabbat te verwelkomen met “drie fijne challot gekneed met eieren, olie, en een beetje water”. In die tijd kopieerden de Duitse en Oostenrijkse Joden het gevlochten uiterlijk van een Duits brood dat berchisbrod of Holle werd genoemd – wat veel leek op “challah”, volgens wijlen Gil Marks’ Encyclopedia of Jewish Food. In een ritueel dat dateert uit voorchristelijke tijden, vlechten de Duitsers hun brood om het te laten lijken op het gematteerde haar van een Germaanse demon genaamd Holle. Het brood werd vervolgens in het vuur gegooid om aan de woede van de demon te ontsnappen.
Wat de oorsprong ook was, gevlochten Sjabbat challah ontwikkelde zich al snel tot een expressieve kunst onder Asjkenazische Joden. Families bedachten unieke vormen en versierden hun challahs met symbolische versieringen, aanvankelijk, volgens Marks, om hen te helpen hun broden te herkennen als ze uit de gemeenschappelijke ovens van hun steden kwamen. Andere symbolische versieringen, die vandaag de dag nog steeds worden toegepast, omvatten twee challahs met zes vlechten voor de Shabbattafel, als verwijzing naar de 12 pronkbroden van de Tempel. Het toevoegen van eieren of saffraan suggereerde de dubbele portie geel manna die de Israëlieten in de woestijn op vrijdag uit de hemel zagen vallen, genoeg om de sabbat mee door te komen. Claudia Roden schrijft in The Book of Jewish Foods dat sommige Joden hun challah bestrooiden met maanzaad of sesamzaad, een toespeling op het vallende manna. Sefardische Joden lieten gewoonlijk eieren en suiker weg en gaven de voorkeur aan kruiden, honing, zaden en olie, naast andere ingrediënten. En de Shabbat broden, gemaakt door Joden uit het Midden-Oosten, hadden een heel andere aanpak: Ze waren over het algemeen eenvoudig en soms zelfs plat, zodat ze in een rijk scala van stoofschotels konden worden gedoopt.
Dat challah pas in de 17e eeuw een Sjabbat hoofdbestanddeel werd voor Joden in heel Europa. Maar hoe het werd genoemd, verschilde nog steeds per regio: Onder Duitse Joden was het berches of barches, terwijl Oost-Europese Joden de Jiddische term khale gebruikten. Litouwse en Letse Joden gebruikten kitke (wat “weven” kan hebben betekend), het woord dat de Zuid-Afrikaanse Joden, van wie velen uit Litouwen kwamen, veel later zouden overnemen.
In de 18e eeuw was challah ook alomtegenwoordig geworden bij andere feestmaaltijden. Voor de maaltijd voorafgaand aan Jom Kippoer kreeg het de vorm van vogels om te symboliseren dat de zonden wegvlogen. Voor Sjawoe-ot kreeg het de vorm van een ladder, als herinnering aan de beklimming van de berg Sinaï door de Joden om de Torah te ontvangen. Voor Rosj Hasjana betekende challah in de vorm van een hand het oordeel.
Toen Jiddisj-sprekende Joden naar Amerika emigreerden, kreeg challah een nieuwe reeks tradities en culturele associaties. De grote Jiddische schrijver Sholem Aleichem verweefde de challah in de mythe van de Amerikaanse droom en stelde zich Amerika voor als een paradijs “waar challah zelfs op weekdagen wordt gegeten” in zijn gedicht uit 1892, Shlof Mayn Kind (“Slaap, mijn kind”). Tegen de 20e eeuw gaven Joodse immigranten hun eigen draai aan de vakantievariaties van challah; een niet-zuivelvariant gevuld met rozijnen of andere lekkernijen werd bijvoorbeeld een hoofdgerecht op Rosj Hasjana. Gedurende vele jaren gebruikten deze immigranten nog steeds de Jiddische uitspraak, khale, met een korte “eh” uitgang, zegt Sarah Bunin Benor, professor in hedendaagse Joodse studies aan het Hebrew Union College. Latere generaties veramerikaniseerden de uitgang als “ee” (chally) of “uh” (challah). Uiteindelijk won de “uh”-vorm het in de meeste Asjkenazische gemeenschappen.
Heden ten dage vormt challah – als woord, handeling en symbool – een brug tussen de generaties. Het lijkt erop dat er evenveel variaties op challah zijn als er mensen zijn die hem bakken. Challah for Hunger organiseert elk jaar duizenden studentenvrijwilligers op meer dan 80 universiteitscampussen in het hele land om challah te bakken en te verkopen ter ondersteuning van sociale rechtvaardigheidsdoelen. In Rockland, New York, komen jaarlijks 500 Joodse vrouwen bijeen voor de Rockland Mega Challah Bake. Veel bakkers gebruiken challah om hun jodendom uit te drukken. Een vrouw uit Vancouver, Lisa Spiegel, bakt al 20 jaar elke week challah in creatieve vormen, van kreeften tot octopussen tot kamelen. Niet langer alleen een mitswa uitgevoerd voor Sjabbat, challah is nu een evenement en een vorm van kunst.