“Pap, wanneer word ik nou eens een grote jongen?” vroeg mijn zoon Moses tijdens een recent vader-zoon-uitje. “O, over een paar jaar,” zei ik. “Humph! Dat gaat eeuwig duren!” antwoordde hij vanuit zijn autostoel op een manier die zijn afkeer duidelijk maakte. Kinderlijk geloof hebben betekent niet dat je kinderlijk denken moet toejuichen.
Dit is niet de eerste keer dat we deze discussie hebben. Mijn zoon is zich zeer bewust van zijn kleinheid en kan niet wachten om een “grote jongen” te zijn. (Hij heeft me echter wel verteld dat hij geen baard wil als hij groot is, omdat hij geen harig gezicht wil). Hij verlangt ernaar om groot te worden, groot te zijn en dingen te gaan doen zoals zijn vader.
Geloven als een kind?
“Kinderlijk” is geen nieuwe term voor iedereen die bekend is met het christelijke denken en handelen. We worden vaak gewezen op passages als Marcus 10:14: “Laat de kinderen tot mij komen”, zegt Jezus. “Verhindert hen niet, want hun behoort het koninkrijk Gods toe.” Het punt is: we moeten kinderlijk zijn in ons geloof, onze hemelse Vader vertrouwen zoals een kind zijn aardse ouders vertrouwt.
Het begrip kinderlijk geloof wordt echter vaak omgevormd tot iets wat meer verontrustend is. Ik heb vaak gehoord dat christenen moeilijke vragen over het geloof luchthartig beantwoordden: “Ik weet het niet; ik bedoel, worden we niet verondersteld te geloven als een kind? Niemand kan alles weten; we moeten gewoon als een kind in de armen van onze Vader springen.” Of iets van die strekking.
Treurig genoeg wordt “kinderlijk geloof” in deze context als teer dat op een gesnoeide boomtak wordt gegooid om verdere groei te voorkomen. Als er een probleem is in ons begrip, of als we ons in onbekende theologische wateren begeven, kunnen we ons altijd terugtrekken in het Neverland van het kinderlijk geloof.
Kinderlijk geloof versus kinderlijk geloof
Maar kinderlijk geloof is geen kinderlijk geloof. Het eerste resoneert met en omarmt de behoeftigheid, afhankelijkheid en kleinheid van hen die hun plaats in het koninkrijk van God begrijpen. Het tweede weigert gewoon volwassen te worden.
Keer op keer zien we in het Nieuwe Testament de apostelen christenen aansporen om volwassen te worden als christenen – om op te groeien in het evangelie. Paulus spoort de gemeente in Korinthe aan tot christelijke volwassenheid, erop aandringend dat de apostolische wijsheid die hij geeft zal worden begrepen door de “rijpe” (1 Kor. 2:6). Later schrijft hij: “Broeders, weest geen kinderen in uw denken. Weest kinderen in het kwade, maar wordt volwassen in uw denken” (1Kor.14,20).
Paulus is niet in tegenspraak met Jezus’ onderwijs over het worden als een kind om Gods koninkrijk te beërven. Hij erkent alleen dat een kinderlijk geloof niet betekent dat je kinderlijk moet denken. In feite laat hij de Kolossenzen weten dat de focus en het doel van zijn bediening volwassenheid is:
Hij verkondigen wij, waarschuwen allen en onderwijzen allen met alle wijsheid, opdat wij allen rijp in Christus mogen voorstellen. Daarvoor zwoeg ik, worstelend met al zijn energie, die Hij krachtig in mij werkt. (Kol.1,28-29)
Kinderlijk geloof omarmen betekent dat we aanvaarden dat Christus’ oproep tot grootheid van het koninkrijk lijkt op dienstbaarheid en niet op hardvochtig heersen, op zachtmoedigheid en niet op zelfzuchtige ambitie, en op voortdurende afhankelijkheid van Gods genade. Iedereen die dienstbaarheid, zachtmoedigheid en afhankelijkheid heeft nagestreefd, zal je vertellen dat deze eigenschappen zondaars niet gemakkelijk afgaan. In feite ziet het ware kinderlijke geloof de noodzaak van groei op deze gebieden en wendt zich tot de enige bron van leven en kracht voor hulp.
Het vereist theologisch gedreven, door de Geest bekrachtigde wijsheid en volwassenheid om in deze dingen uit te blinken. Mogen wij uit het kinderlijke geloof groeien tot een kinderlijk geloof – een geloof dat onze Vader in de hemel groot doet lijken.