Loftus en Palmer
Door dr. Saul McLeod, bijgewerkt 2014
De psychologe Elizabeth Loftus heeft zich vooral beziggehouden met de vraag hoe latere informatie het verslag van een ooggetuige over een gebeurtenis kan beïnvloeden.
Haar belangrijkste focus is geweest op de invloed van (mis)leidende informatie in termen van zowel visuele beeldspraak als formulering van vragen in relatie tot ooggetuigenverklaringen.
Loftus’ bevindingen lijken erop te wijzen dat het geheugen voor een gebeurtenis waarvan men getuige is geweest, zeer flexibel is. Als iemand wordt blootgesteld aan nieuwe informatie in de periode tussen het moment waarop hij getuige is geweest en het moment waarop hij zich de gebeurtenis herinnert, kan deze nieuwe informatie een duidelijk effect hebben op wat hij zich herinnert. De oorspronkelijke herinnering kan worden gewijzigd, veranderd of aangevuld.
Het feit dat ooggetuigenverklaringen onbetrouwbaar kunnen zijn en beïnvloed kunnen worden door leidende vragen, wordt geïllustreerd door de klassieke psychologische studie van Loftus en Palmer (1974) Reconstruction of Automobile Destruction, die hieronder wordt beschreven.
Loftus en Palmer (1974) Study
Doel: Hun hypothese testen dat de taal die gebruikt wordt in ooggetuigenverklaringen het geheugen kan veranderen.
Daarmee wilden ze aantonen dat leidende vragen ooggetuigenverslagen kunnen vervormen en dus een confabulerend effect hebben, omdat het verslag vervormd zou raken door aanwijzingen in de vraag.
Om dit te testen vroegen Loftus en Palmer (1974) mensen om de snelheid van motorvoertuigen te schatten aan de hand van verschillende vormen van vragen. Het schatten van de snelheid van voertuigen is iets waar mensen over het algemeen slecht in zijn en daarom staan ze wellicht meer open voor suggesties.
Experiment één
Procedure: Vijfenveertig Amerikaanse studenten vormden een gelegenheidssteekproef. Dit was een laboratoriumexperiment met vijf condities, waarvan er slechts één door elke deelnemer werd ervaren (een onafhankelijk meet-experimenteel ontwerp).
7 films van verkeersongevallen, variërend in duur van 5 tot 30 seconden, werden in willekeurige volgorde aan elke groep gepresenteerd.
Na het bekijken van de film werd de deelnemers gevraagd te beschrijven wat er was gebeurd alsof zij ooggetuigen waren. Vervolgens werden hen specifieke vragen gesteld, waaronder de vraag “Hoe snel reden de auto’s toen ze (op elkaar botsten / botsten / botsten / elkaar raakten / contact maakten)?”
Dus, de IV was de formulering van de vraag en de DV was de door de deelnemers gerapporteerde snelheid.
Vindingen: De geschatte snelheid werd beïnvloed door het gebruikte werkwoord. Het werkwoord impliceerde informatie over de snelheid, wat de herinnering van de deelnemers aan het ongeval systematisch beïnvloedde.
Deelnemers die de “geramd” vraag kregen, dachten dat de auto’s sneller reden dan degenen die de “geraakt” vraag kregen. De deelnemers in de “smashed” conditie rapporteerden de hoogste snelheidsschatting (40.8 mph), gevolgd door “botste” (39.3 mph), “botste” (38.1 mph), “raakte” (34 mph), en “raakte” (31.8 mph) in aflopende volgorde.
Conclusie: De resultaten tonen aan dat het werkwoord een indruk gaf van de snelheid waarmee de auto reed en dat dit de waarneming van de deelnemers veranderde. Met andere woorden, ooggetuigenverklaringen kunnen worden vertekend door de manier waarop vragen worden gesteld nadat een misdrijf is gepleegd. Loftus en Palmer geven twee mogelijke verklaringen voor dit resultaat:
- Response-bias factors: De verstrekte misleidende informatie kan het antwoord dat iemand gaf gewoon hebben beïnvloed (een ‘response-bias’), maar niet daadwerkelijk hebben geleid tot een valse herinnering aan de gebeurtenis. De verschillende snelheidsschattingen komen bijvoorbeeld doordat het kritische woord (bv. ‘smash’ of ‘hit’) het antwoord van een persoon beïnvloedt of vertekent.
- De geheugenrepresentatie wordt veranderd: Het kritische werkwoord verandert de perceptie van een persoon van het ongeval – sommige kritische woorden zouden ertoe leiden dat iemand een perceptie heeft van het ongeval dat ernstiger is. Deze perceptie wordt vervolgens opgeslagen in iemands herinnering aan de gebeurtenis.
Als de tweede verklaring waar is, zouden we verwachten dat deelnemers zich andere details herinneren die niet waar zijn. Loftus en Palmer testten dit in hun tweede experiment.
Experiment twee
Procedure: 150 studenten kregen een film van een minuut te zien waarin een auto door het platteland reed, gevolgd door vier seconden van een meervoudig verkeersongeval.
Na afloop werden de studenten ondervraagd over de film. De onafhankelijke variabele was het soort vraag dat werd gesteld. Deze werd gemanipuleerd door aan 50 studenten te vragen “hoe snel ging de auto toen ze elkaar raakten?”, aan nog eens 50 “hoe snel ging de auto toen ze elkaar raakten?”, en aan de overige 50 deelnemers werd helemaal geen vraag gesteld (d.w.z. de controlegroep).
Een week later werd de afhankelijke variabele gemeten – zonder de film opnieuw te zien beantwoordden ze tien vragen, waarvan er één een kritische vraag was die willekeurig in de lijst was geplaatst: “Heeft u gebroken glas gezien? Ja of nee?” Er was geen gebroken glas te zien op de originele film.
Vindingen: Deelnemers aan wie werd gevraagd hoe snel de auto’s reden toen ze insloegen, rapporteerden vaker dat ze gebroken glas hadden gezien.
Conclusie: Dit onderzoek suggereert dat het geheugen gemakkelijk kan worden vervormd door vraagtechnieken en dat informatie die na de gebeurtenis wordt verkregen, kan versmelten met het oorspronkelijke geheugen, wat kan leiden tot een onnauwkeurige herinnering of reconstructief geheugen.
De resultaten van experiment twee suggereren dat dit effect niet alleen te wijten is aan een vooringenomenheid bij het geven van antwoorden, maar dat leidende vragen de herinnering van een deelnemer aan de gebeurtenis daadwerkelijk veranderen.
Het toevoegen van valse details aan een herinnering van een gebeurtenis wordt confabulatie genoemd. Dit heeft belangrijke implicaties voor de vragen die worden gebruikt bij politieverhoren van ooggetuigen.
Kritische evaluatie
Een beperking van het onderzoek is dat het mundane realisme / ecologische validiteit ontbrak. Deelnemers bekeken videoclips in plaats van aanwezig te zijn bij een echt ongeval. Omdat de videoclip niet dezelfde emotionele impact heeft als het meemaken van een echt ongeval, zouden de deelnemers minder goed opletten en minder gemotiveerd zijn om accuraat te oordelen.
Een studie uitgevoerd door Yuille en Cutshall (1986) is in strijd met de bevindingen van deze studie. Zij ontdekten dat misleidende informatie het geheugen van mensen die getuige waren geweest van een echte gewapende overval, niet veranderde. Dit impliceert dat misleidende informatie in het lab eerder een grotere invloed kan hebben en dat de studie van Loftus en Palmer wellicht ecologische validiteit miste.
Hij was vooral geïnteresseerd in de kenmerken van mensen van wie hij vond dat ze hun potentieel als individu hadden bereikt.
Een ander probleem met de studie was het gebruik van studenten als deelnemers. Studenten zijn in een aantal opzichten niet representatief voor de algemene bevolking. Belangrijk is dat ze minder ervaren chauffeurs zijn en dus minder vertrouwen hebben in hun vermogen om snelheden in te schatten. Dit kan hen beïnvloed hebben om meer beïnvloed te worden door het werkwoord in de vraag.
Een sterk punt van de studie is dat ze gemakkelijk kan worden gerepliceerd (d.w.z. gekopieerd). Dit komt doordat de methode een laboratoriumexperiment was dat een gestandaardiseerde procedure volgde.
Onafhankelijke leertaken
Teken een tabel met de resultaten van experiment één en teken een staafdiagram om de resultaten van experiment twee weer te geven.
Lees het oorspronkelijke artikel van de studie.
Voer je eigen studie uit waarin je een van de experimenten van Loftus en Palmer herhaalt.
Gebruik foto’s (of videoclips) van auto-ongelukken en schrijf een reeks vragen, waarvan er een de kritische vraag zal zijn.
Test één groep deelnemers met de ‘geramd’-conditie en de andere groep met de ‘geraakt’-conditie.
Bereken het gemiddelde, de mediaan en de modus snelheidsschattingen voor zowel de ‘geramd’- als de ‘geraakt’-conditie. Illustreer je resultaten in een tabel of grafiek.
Hoe naar dit artikel te verwijzen:
Hoe naar dit artikel te verwijzen:
McLeod, S. A. (2014, 11 januari). Loftus en Palmer. Simply Psychology. https://www.simplypsychology.org/loftus-palmer.html
APA Style References
Loftus, E. F., & Palmer, J. C. (1974). Reconstructie van auto-mobiele vernietiging: Een voorbeeld van de interactie tussen taal en geheugen. Journal of Verbal Learning and Verbal behavior, 13, 585-589.
Yuille, J. C., & Cutshall, J. L. (1986). A case study of eyewitness memory of a crime. Journal of Applied Psychology, 71(2), 291.
Hoe naar dit artikel te verwijzen:
Hoe naar dit artikel te verwijzen:
McLeod, S. A. (2014, 11 januari). Loftus en Palmer. Simply Psychology. https://www.simplypsychology.org/loftus-palmer.html
Home | Over | A-Z Index | Privacy Policy| Contact Us
Dit werk is gelicenseerd onder een Creative Commons Naamsvermelding-NietCommercieel-GeenAfgeleideWerken 3.0 Unported License.
Bedrijfsregistratienr: 10521846
vermeld deze advertentie