Mandan, eigennaam Numakiki, Noordamerikaanse Prairie-indianen die van oudsher in semipermanente dorpen woonden langs de Missouri Rivier in wat nu Noord-Dakota is. Zij spraken een Siouan-taal en hun mondelinge overleveringen doen vermoeden dat zij ooit in het oosten van Noord-Amerika leefden. Volgens de 19e-eeuwse antropoloog Washington Matthews betekent de naam Numakiki “volk.”
In de 19e eeuw leefden de Mandan in koepelvormige aarden hutten, gegroepeerd in omheinde dorpen; hun economie draaide om het verbouwen van maïs, bonen, pompoenen, zonnebloemen en tabak en om de jacht op buffels, vissen en handel met nomadische stammen op de Vlakten. De Mandan maakten ook allerlei gebruiks- en siervoorwerpen, zoals aardewerk, manden en beschilderde buffelgewaden waarop de heldendaden van de stam of van individuele personen waren afgebeeld. In deze tijd was de Mandan-cultuur een van de rijkste van de Vlakten; de stam ontving veel prominente Europese en Amerikaanse reizigers, waaronder de Amerikaanse ontdekkingsreizigers Lewis en Clark, de Pruisische wetenschapper Prins Maximiliaan van Wied-Neuwied, en de kunstenaars Karl Bodmer en George Catlin.
Traditionele Mandan-dorpen bestonden uit 12 tot 100 of meer aardhutten. Elk dorp had over het algemeen drie stamhoofden: één voor de oorlog, één voor de vrede en één als dagelijks dorpshoofd. De sociale organisatie van de Mandan was gebaseerd op de banden van verwantschap en leeftijdsgroepen. Zij omvatte een grote verscheidenheid aan leeftijds- en geslachtsgebonden genootschappen waarvan het lidmaatschap werd verkregen door leerlingschap of koop; hiertoe behoorden sociale, sjamanistische, krijgers-, oogst- en andere groepen.
De Mandan-religie omvatte vele ceremonies en rituelen die door de verschillende genootschappen werden uitgevoerd. De Okipa was de meest complexe van deze; een vierdaags ritueel dat een lange voorbereiding en zelfopoffering van de deelnemers vergde, het was een uitwerking van de Zonnedans die bij veel Plains stammen voorkwam. De Okipa had tenminste drie even belangrijke doelen: het herdenken van de goddelijke redding van de stam uit een oervloed, het oproepen van de buffels en andere wezens door communicatie met hun geestenavatars, en het verschaffen van een middel waarmee individuen geloften aan de Almachtige konden vervullen (b.v. als dank of in ruil voor het genezen van zieken of het voorkomen van de dood in het kraambed of in de strijd). De nadruk lag op gemeenschappelijk gebed en het ritueel werd onderbroken door een reeks (soms schunnige) voorstellingen om machtige geesten naar de rituele plaats te roepen, door zelfopoffering door vasten, inspanning en doorboring, en door het geven van geschenken door smekelingen aan hun spirituele mentoren.
In 1750 waren er negen grote Mandan-dorpen, maar terugkerende epidemieën van pokken, pertussis (kinkhoest) en andere ziekten die door de kolonisatie waren geïntroduceerd, reduceerden de stam tot twee dorpen in 1800. In 1837 liet een nieuwe pokkenepidemie slechts 100 tot 150 Mandan overlevenden achter. Sommigen van hen vergezelden de Hidatsa naar een nieuwe nederzetting bij Fort Berthold in 1845; anderen volgden later, evenals leden van de Arikara-stam. De Mandan, Hidatsa en Arikara werden uiteindelijk bekend als de Three Affiliated Tribes (ook wel de MHA Nation genoemd).
In het midden van de 20e eeuw verloren de Three Affiliated Tribes een aanzienlijk deel van hun reservaat aan het water van het Sakakaweameer, dat oprees achter de pas gebouwde Garrison Dam. Door de overstroming van de rivierbeddingen, waar de beste landbouwgrond was, stapten veel stamleden over van landbouw naar veeteelt of andere activiteiten buiten het reservaat.
Vlechtwerk, quillwork en huidschilderingen behoren tot de kunsten waar de Mandan om bekend staan. Bevolkingsschattingen geven aan dat er in het begin van de 21e eeuw ongeveer 1300 Mandan afstammelingen waren.