U kunt hier een printbare versie van de casestudie downloaden
Miep werd meer dan honderd jaar geleden, in 1909, in Wenen geboren. Tijdens de Eerste Wereldoorlog, toen ze nog heel jong was, had ze niet genoeg te eten en als gevolg daarvan werd Miep vaak ziek. In 1920 bood een Nederlands gezin aan om voor haar te zorgen en haar te helpen beter te worden. Miep’s ouders dachten dat dit het beste voor haar was en dat Nederland een veilige plek voor haar zou zijn.
Toen ze ouder was, ging Miep werken voor een joodse man, Otto Frank. Otto was in de jaren dertig met zijn vrouw Edith en dochters Margot en Anne vanuit Duitsland naar Nederland verhuisd. Duitsland was gevaarlijk geworden voor joden en Otto dacht dat Nederland veiliger zou zijn.
Joodse mensen in heel Europa werden oneerlijk behandeld en verloren veel van hun rechten. Al snel was het niet meer veilig voor Otto en zijn gezin in Amsterdam. Otto wist dat hij zijn gezin moest verbergen om ze veilig te houden. Op 6 juli 1942 ging Otto met zijn gezin naar de bovenste achterkamers van zijn kantoorpand, waar hij een schuilplaats voor hen had gemaakt, een geheime kamer. Behalve de familie Frank waren ook enkele joodse vrienden van Otto hier ondergedoken, omdat ook zij een veilige schuilplaats nodig hadden. Het was Miep Gies, Otto’s medewerkster en vriendin, die hen meer dan twee jaar lang hielp om verborgen en veilig te blijven. In die tijd hield Otto’s dochter Anne een dagboek bij met haar gedachten over hoe het voor een jong meisje was om al die tijd in één kamer te wonen en altijd in angst te leven.
Miep wist dat ze gearresteerd kon worden als ze een Joodse familie zou helpen. Ze deed er alles aan om niet gepakt te worden en vertelde zelfs haar eigen ouders niet waar ze mee bezig was. Miep haalde haar eten op verschillende plaatsen en maakte meerdere reizen per dag, zodat ze nooit meer dan één of twee tassen tegelijk hoefde mee te nemen. Soms verstopte ze andere dingen onder haar jas. Ze vermeed het bezoek aan de schuilplaats tijdens kantooruren, zodat de andere mensen met wie ze werkte geen argwaan zouden krijgen en de onderduikers werd gevraagd zich overdag zo stil mogelijk te houden.
Jaren later zei Miep:
‘Ze waren machteloos; ze wisten niet waar ze terecht konden… Wij deden onze plicht als mensen: mensen in nood helpen.’
Op een ochtend in augustus 1944 zat Miep achter haar bureau toen ze opkeek en een agent met een geweer zag; hij was gekomen om alle onderduikers te arresteren. Na verraden te zijn, werd de schuilplaats gevonden en werden de Franks gearresteerd en iedereen afgevoerd.
Miep was echt moedig geweest door de Franks en hun vrienden al die tijd te verbergen. Dit was met een groot risico voor haarzelf, en alleen omdat de arresterende agent uit haar geboortestad Wenen kwam, ontsnapte ze zelf aan arrestatie – omdat de agent uit Miep’s gemeenschap kwam was ze veilig.
Miep wilde nog steeds helpen, ze kon de Franks nu niet in de steek laten. Ze verzamelde al het geld dat ze kon vinden en ging naar het politiebureau om te kijken of ze Otto en zijn familie vrij kon krijgen – maar zonder succes.
Toen Miep na de arrestatie de geheime kamer bezocht, bevrijdde ze Annes dagboek en borg het op, zodat het veilig was voor Annes terugkeer. Van de familie Frank overleefde alleen Otto het. Na de oorlog gaf Miep de ongelezen dagboeken aan Otto. Anne had altijd al een beroemde schrijfster willen worden. Tragisch genoeg gebeurde dat pas na haar dood. Het was dankzij Miep dat Otto overleefde. Miep was niet joods, ze zag de Franken alleen als vrienden die haar hulp nodig hadden.