De filmervaring
Het bekijken van films begon als een ervaring die beperkt was tot een eenpersoonspubliek. Spoedig daarna veranderde het medium door de komst van de filmprojectie in een vorm van theateramusement die door grote aantallen mensen tegelijk werd bekeken. Tegen het einde van de 20e eeuw hadden nieuwe technologieën een grote verscheidenheid aan kijkmogelijkheden mogelijk gemaakt, variërend van een eenzame toeschouwer thuis tot een publiek van duizenden mensen in één ruimte of miljoenen mensen verspreid over vele zalen.
De Kinetoscoop, het eerste apparaat om bewegende beelden te bekijken, werd in 1891 uitgevonden door Thomas Edison en William Dickson. Slechts één toeschouwer tegelijk kon door een kijkgaatje naar de kleine bewegende beelden in de machine kijken. Binnen enkele jaren werden projectoren ontwikkeld die het beeld op een scherm in een theaterzaal konden vergroten. De geprojecteerde bewegende beelden maakten de kijkgaten al snel overbodig, hoewel de kijkgaten nog decennialang als nieuwigheid te vinden waren in speelhallen en amusementsparken.
De speelfilm floreerde in de eerste helft van de 20e eeuw als een massamedium dat zich concentreerde op theatervoorstellingen. Het bijwonen van films werd een sociale ervaring die werd gedeeld onder vrienden of in een publiek van onbekenden. Hoewel de fysieke omgeving vergelijkbaar was met live-evenementen zoals toneel- of concertvoorstellingen, ontstonden er fundamentele verschillen in het bekijken van mechanisch gereproduceerde beelden in plaats van levende personen. Het publiek van speelfilms was informeler qua kleding en gedrag. Eten en drinken tijdens de vertoning werden gebruikelijk; de verkoop van zaken als popcorn en frisdrank bleek voor veel bioscoopexploitanten zelfs lucratiever dan de kassa’s. Bij opeenvolgende herhalingen van de voorstellingen konden bezoekers midden in de programma’s naar binnen en naar buiten gaan, wat aanleiding gaf tot de uitdrukking “Hier kwam ik binnen”, die aan het eind van de 20e eeuw, toen de theaters na elke voorstelling werden ontruimd, verouderd en grotendeels onbekend werd.
Toen na de Tweede Wereldoorlog de televisie opkwam als concurrerend medium voor thuisamusement, liep het bioscoopbezoek sterk terug. Oudere films werden echter een hoofdbestanddeel van de televisieprogrammering, en televisie begon op haar beurt te dienen als een belangrijk reclamemedium voor het promoten van nieuwe films. Hoewel de wijze waarop films op televisie werden vertoond van land tot land verschilde, was het in de Verenigde Staten op commerciële zenders gebruikelijk om de vertoning op te splitsen met frequente reclameblokken. Na de introductie in het midden van de jaren vijftig van CinemaScope en andere breedbeeldformaten voor bioscoopfilms – een technologische vernieuwing die bedoeld was om de waarde van de ervaring in het theater op een groot scherm te benadrukken in tegenstelling tot het toenmalige thuismedium op een klein scherm – werden deze werken later aangepast voor de televisie-uitbreng. In een techniek die “panning and scanning” wordt genoemd, werden de originele versies van breedbeeldfilms opnieuw gefotografeerd, soms met toevoeging van nieuwe camerabewegingen, om belangrijke gebeurtenissen op het scherm vast te leggen voor het smallere televisiekader.
In de latere decennia van de 20e eeuw, toen het bioscoopbezoek zich stabiliseerde op veel lagere aantallen dan voor de Tweede Wereldoorlog, werd de televisie de belangrijkste vertoningsplek voor films. In de jaren tachtig werd het thuiskijken drastisch uitgebreid met de opkomst van de kabeltelevisie, met kanalen die actuele films vertoonden zonder reclameblokken, en vooral met de ontwikkeling van de videocassetterecorder (VCR), een apparaat dat televisiesignalen kon opnemen op cassettes van magneetband en ook vooraf opgenomen cassettes kon afspelen. Filmmaatschappijen brachten recente en oudere films uit in videocassetteformaat, en er ontstonden buurtwinkels waar cassettes werden verhuurd of verkocht. Thuiskijkers konden kiezen wat zij wilden zien en films op video mee naar huis nemen, ongeveer zoals zij een boek kiezen om te lezen of muziek opnemen om naar te luisteren.
Nieuwere technologieën die aan het eind van de 20e en het begin van de 21e eeuw werden geïntroduceerd, breidden het thuis bekijken van films nog verder uit. Systemen die televisiesignalen via satelliet of digitale kabel doorgaven, boden honderden kanalen, waarvan vele continu films afspeelden. In de jaren negentig werd de DVD (digital video disc, of digital versatile disc) geïntroduceerd, waarmee analoge audio- en videosignalen worden omgezet in binaire gegevens die vervolgens kunnen worden gelezen door een laser met een laag vermogen. De DVD was een medium voor het opnemen, opslaan en afspelen van films dat aanzienlijk meer ruimte bood voor gegevens dan de videobandcassette – zoveel meer zelfs dat zelfs de eerste DVD’s speelfilms bevatten in zowel hun oorspronkelijke breedbeeldformaat (d.w.z. in “letterboxed” vorm, een term die verwijst naar de zwarte stroken die boven en onder het beeld verschijnen op een televisie met een ongeveer vierkante beeldverhouding van 4 op 3) als in de “gepande en gescande” versie. Geluidstracks werden beschikbaar gemaakt in de originele of nagesynchroniseerde talen, en een verscheidenheid aan extra materiaal omvatte voice-over commentaren van regisseurs en ander creatief personeel, documentaires over het maken van de film, preview trailers, screen tests, en nog veel meer. Het Blu-ray-formaat, dat in 2008 als industriestandaard werd goedgekeurd, beloofde optische schijven met een nog grotere gegevenscapaciteit. Het eerste decennium van de 21e eeuw bracht ook de wijdverspreide invoering van video-on-demand (VOD), waarbij thuiskijkers konden vragen om de onmiddellijke levering van films van hun keuze rechtstreeks op hun televisie- of computerscherm. Op internet gebaseerde VOD speelde een steeds grotere rol in de distributie en verspreiding van films, vooral met de opkomst van streamingdiensten zoals Netflix. Ook P2P (peer-to-peer) filesharing, dat door filmstudio’s als een bedreiging werd gezien, speelde een belangrijke rol. Hoewel het vertonen van films in theaters een belangrijke rol bleef spelen en theaters hun waarde behielden als sociale ontmoetingsplaatsen waar grootschalige beelden konden worden vertoond, kregen thuiskijkers door de dominante trend in de filmervaring steeds meer controle over welke films ze wilden zien, wanneer ze die wilden zien en hoe ze die wilden zien. Kijkers konden het beeld stoppen, vergroten, terugspoelen, snel vooruitspoelen, naar gewenste scènes gaan en als nooit tevoren het proces van het vertonen zelf in handen nemen.