Patricia Neal, voluit Patsy Louise Neal, (geboren 20 januari 1926, Packard, Kentucky, U.S.-gestorven 8 augustus 2010, Edgartown, Massachusetts), Amerikaanse filmactrice bekend om haar diep intelligente optredens, meestal als stoere onafhankelijke vrouwen, en voor haar rehabilitatie en triomfantelijke terugkeer in de filmwereld na een reeks beroertes.
Neal studeerde theater aan de Northwestern University in Evanston, Illinois, en verhuisde vervolgens naar New York City nadat ze een understudy opdracht had gekregen voor het toneelstuk The Voice of the Turtle (1946). Het jaar daarop studeerde ze aan de Actors Studio en won ze een Tony Award voor haar rol in Lillian Hellman’s Another Part of the Forest. Ze trok de aandacht van Hollywood scouts en kreeg een contract bij Warner Brothers in 1948.
Hoewel ze tegenwoordig wordt beschouwd als gedateerd en overspannen, vestigde Neal’s tweede film, King Vidor’s bewerking van Ayn Rand’s The Fountainhead (1949), haar reputatie als een intelligente en verfijnde actrice. Die film introduceerde Neal ook aan de hoofdrolspeler Gary Cooper, met wie ze ook samenwerkte in Bright Leaf (1950). Neal onthulde in haar autobiografie, As I Am (1988), dat Cooper de grote liefde van haar leven was geweest; hun affaire eindigde echter kort na hun samenwerking. Neal trouwde in 1953 met de populaire schrijver Roald Dahl, een verbintenis die duurde tot hun scheiding in 1983.
Ondanks een aantal goede optredens en haar werk met regisseurs als Robert Wise, Michael Curtiz, en Douglas Sirk, speelde Neal in het begin van de jaren vijftig in meestal middelmatige films. Een uitzondering was Wise’s science-fiction klassieker The Day the Earth Stood Still (1951), waarin Neal de onsterfelijke regel “Klaatu barada nikto!” uitsprak. Gefrustreerd door haar filmcarrière keerde Neal voor een paar jaar terug naar het toneel en kreeg lof voor haar optredens in New York en Londen. In 1957 ging ze weer aan de slag met haar sterkste film tot dan toe, Elia Kazan’s A Face in the Crowd, waarin ze speelde tegenover Andy Griffith. In Breakfast at Tiffany’s (1961) speelde ze een vrouw die wordt afgewezen door de jonge minnaar die ze financieel steunt. Neal leverde een van haar bekendste prestaties als de verlegen huishoudster die de avances van Paul Newmans personage weerstaat in Hud (1963); ze won de Oscar voor beste actrice voor haar inspanningen.
Gebruik een Britannica Premium abonnement en krijg toegang tot exclusieve content. Abonneer u nu
In 1965, tijdens het filmen van de laatste film van regisseur John Ford, Seven Women (1966), kreeg Neal een aantal zware beroertes. Ze bleef drie weken bewusteloos; toen ze wakker werd, was ze aan haar rechterzijde verlamd en kon ze niet spreken. Ze koos voor een onconventionele aanpak van de revalidatie en consulteerde artsen over de hele wereld. Opmerkelijk genoeg herstelde ze binnen twee jaar. Haar eerste publieke optreden na haar beroertes was tijdens de Oscaruitzending van 1967, waarbij Neal een enorme staande ovatie kreeg. Twijfels of ze nog wel zou kunnen acteren, werden al snel de kop ingedrukt door een magnifieke prestatie in haar comebackfilm The Subject Was Roses (1968), waarvoor ze nog een Oscarnominatie kreeg. Haar strubbelingen en triomfen werden opgetekend in de televisiefilm The Patricia Neal Story uit 1981, met Glenda Jackson als Neal in de hoofdrol.
Neals gezondheidsproblemen overschaduwden haar latere prestaties als actrice, en – hoewel ze daarna uitmuntende prestaties leverde in TV en films – haar carrière herstelde zich nooit helemaal. Daarna wijdde ze een groot deel van haar tijd aan liefdadigheid en religieuze doelen.