Toen plutonium in het voorjaar van 1941 voor het eerst in Berkeley werd vervaardigd, was er zo weinig van dat het met het blote oog niet te zien was. Het duurde een jaar voordat er genoeg was om het te kunnen zien. Nu is er zo veel dat we niet weten wat we moeten doen om er vanaf te komen. We hebben een monster geschapen.
De geschiedenis van plutonium is net zo vreemd als het element zelf. Toen wetenschappers ernaar begonnen te zoeken, deden ze dat gewoon uit onderzoek, niet zeker of er nog plekken op het periodiek systeem te vullen waren. Maar de ontdekking van kernsplijting maakte duidelijk dat dit nog steeds onwaarschijnlijke element meer zou zijn dan een wetenschappelijke curiositeit – het zou een krachtig kernwapen kunnen zijn.
Zoals later bleek, is het voor bijna niets anders goed. Het nucleaire potentieel van plutonium maakte het tot het middelpunt van de wapenwedloop van de Tweede Wereldoorlog – de Russen ontdekten het door spionage, de Duitsers door onafhankelijk onderzoek, en iedereen wilde het hebben. Nu heeft bijna iedereen er een beetje van – alleen de Verenigde Staten al heeft ongeveer 47 ton – maar het heeft bijna geen andere toepassingen dan oorlogszucht. Hoe is het product van wetenschappelijke nieuwsgierigheid zo’n gevaarlijke last geworden?
In zijn nieuwe geschiedenis van dit complexe en gevaarlijke element beschrijft de bekende natuurkundige Jeremy Bernstein de stappen die zijn genomen om plutonium te transformeren van een noviteit in het laboratorium tot het nucleaire wapen dat Nagasaki verwoestte. Dit is het eerste boek dat de vele aspecten van het verhaal van plutonium met elkaar verweeft en niet alleen de wetenschap maar ook de mensen die erbij betrokken waren uitlegt.