De man die bekend staat als Henry Pu Yi leidde een van de vreemdste levens van de 20e eeuw. Als laatste van de Mantsjoe-keizers besteeg hij in 1908 als jongetje van twee de troon. Drie jaar later veranderde een revolutie het land in een republiek, maar hoewel zijn troonsafstand was geregeld, mocht hij zijn titel behouden en in schijnkeizerlijke staat leven, bijgestaan door hovelingen en eunuchen, maaltijden van 40 gangen geserveerd en speelkameraadjes gekregen die werden gestraft als hij zich misdroeg. De kleine jongen besefte inderdaad niet dat er iets veranderd was, maar zoals zijn biograaf Edward Behr opmerkte, was zijn paleis de eerste van zijn vele gevangenissen.
China viel in handen van rivaliserende krijgsheren en in 1917 werd Pu Yi voor een paar dagen weer keizer en daarna weer afgezet. Op 16-jarige leeftijd kreeg hij vier foto’s van meisjes die hij nooit had ontmoet om uit te kiezen en kreeg hij een keizerlijke echtgenote en een keizerlijke concubine. Hij nam blijkbaar de naam Henry aan uit bewondering voor Hendrik VIII van Engeland. Toen hij in 1924 19 jaar oud was en China in rep en roer was, ontsnapte hij naar de internationale nederzetting in Tientsin om te schuilen in de gastvrije armen van de Japanners. Zij konden hem goed gebruiken en toen zij in 1931 Mantsjoerije in handen kregen, riepen zij Pu Yi uit tot keizer van Mantsjoerije.
Hij bleef titulair keizer gedurende de hele Tweede Wereldoorlog, maar hij was nooit meer dan een Japanse marionet. In 1945, toen de oorlog zich tegen de Japanners keerde, overwoog hij naar Japan te vluchten, maar toen de Japanners zich overgaven deed hij afstand van zijn titel en kondigde aan dat het gebied weer bij China zou worden gevoegd. Pu Yi probeerde nu naar Korea en Japan te vliegen, maar hij werd door Sovjettroepen op het vliegveld van Mukden opgepakt en naar Siberië gevlogen, waar hij gevangen werd gehouden, zij het onder comfortabele omstandigheden, tot 1950, toen de Russen hem overdroegen aan het communistische regime in China. Pu Yi was er zeker van dat hij geëxecuteerd zou worden, maar de Chinezen stopten hem in een centrum voor oorlogsmisdadigers, samen met enkele van zijn familieleden en voormalige Manchukuo ambtenaren en legerofficieren. Hij was gevangene nr. 981 en verzorgde de groentetuin van de gevangenis.
Na enkele jaren van “rehabilitatie” werd hij geaccepteerd als een echte bekeerling tot het communisme en een trouw Chinees burger en kreeg hij officieel gratie. Hij werkte parttime als assistent-tuinman in de botanische tuinen van Peking en trouwde in 1962 met zijn vijfde en laatste vrouw, een ziekenhuisverpleegster, die hem overleefde. Hij werd soms tevoorschijn gehaald en aan bezoekende buitenlandse hoogwaardigheidsbekleders getoond als een interessante curiositeit totdat hij in 1967 op 61-jarige leeftijd aan nierkanker overleed.