Schaap, (Ovis aries), soort gedomesticeerd herkauwend zoogdier, dat wordt gefokt voor zijn vlees, melk en wol. Het schaap is gewoonlijk gedrongener dan zijn verwante, de geit (geslacht Capra); zijn horens, indien aanwezig, zijn meer uiteenlopend; het heeft geurklieren in zijn gezicht en achterpoten; en de mannetjes missen de baarden van geiten. Schapen hebben gewoonlijk korte staarten. Bij alle wilde schapensoorten heeft de bovenvacht de vorm van haar, en daaronder ligt een korte ondervacht van fijne wol, die zich ontwikkeld heeft tot de vacht van gedomesticeerde schapen. Mannelijke schapen worden rammen genoemd, de vrouwtjes ooien, en de onvolwassen dieren lammeren. Volwassen schapen wegen van ongeveer 35 tot wel 180 kg (80 tot 400 pond). Om schapen per ras te bekijken, zie hieronder.
Een schaap regurgiteert zijn voedsel en kauwt op het kauwbot, zodat zijn vier aparte maagcompartimenten de grassen en ander groenvoer dat hij eet grondig kunnen verteren. De dieren grazen het liefst op gras of peulvruchten die kort en fijn zijn, hoewel ze ook hoge, grove of borstelige planten kunnen eten. Ze grazen planten dichter bij de wortel dan vee, en daarom moet erop worden toegezien dat schapen een bepaald gebied niet overbegrazen. Schapen zijn in wezen schuwe dieren die de neiging hebben in kudden te grazen en die vrijwel geen bescherming tegen roofdieren hebben. Ze zijn ongeveer één jaar oud en veel schapen planten zich voort als ze ongeveer anderhalf jaar oud zijn. De meeste geboorten zijn eenlingen, hoewel er af en toe tweelingen geboren worden. De lammeren stoppen met zogen en beginnen te grazen als ze ongeveer vier of vijf maanden oud zijn.
Schapen werden ten minste 5000 v. Chr. voor het eerst gedomesticeerd uit wilde schapensoorten, en hun overblijfselen zijn gevonden op talrijke plaatsen waar mensen al vroeg woonden in het Midden-Oosten, Europa en Centraal-Azië. Gedomesticeerde schapen worden gefokt voor hun vacht (wol), voor melk, en voor vlees. Het vlees van volwassen schapen wordt schapenvlees genoemd; dat van onrijpe dieren lamsvlees. Aan het begin van de 21e eeuw waren er naar schatting meer dan een miljard schapen in de wereld. De belangrijkste nationale producenten zijn Australië, Nieuw-Zeeland, China, India, de Verenigde Staten, Zuid-Afrika, Argentinië en Turkije. Landen met veel grasland zijn de grootste producenten.
Gedomesticeerde schapen verschillen van hun wilde soortgenoten en onderling in bevleesdheid, hoeveelheid en kwaliteit van de vacht, kleur, grootte, melkproductie en andere kenmerken. De meeste gedomesticeerde schapenrassen produceren wol, terwijl enkele rassen alleen haar produceren, en wilde schapen een combinatie van wol en haar voortbrengen. Er zijn honderden verschillende schapenrassen ontwikkeld om te voldoen aan de milieuomstandigheden die worden beïnvloed door de breedte- en hoogteligging en om te voorzien in de menselijke behoefte aan kleding en voedsel. Schapenrassen met fijne wol worden over het algemeen alleen voor de wolproduktie gehouden, terwijl rassen met middellange of lange wol of met alleen haar over het algemeen voor de vleesproduktie worden gehouden. Er zijn echter verschillende kruisingen ontwikkeld die zowel wol als vlees van hoge kwaliteit opleveren. Van de meer dan 200 schapenrassen in de wereld zijn de meeste slechts van beperkt belang, behalve in plaatselijke gebieden. Voor artikelen over afzonderlijke schapenrassen, zie Cheviot; Hampshire; Karakul; Merino; Rambouillet; Shropshire.
De tabel geeft een vergelijking van geselecteerde schapenrassen.
naam | soort wol | verspreiding | kenmerken | ||
---|---|---|---|---|---|
|
Black-Faced Highland, ook wel Scottish Blackface | carpet | zwart of gevlekt, gehoornd | stylish uiterlijk | |
|
Columbia | medium | ontwikkeld in V.S. sinds 1912 | groot, witgezicht, hoornloos | hoge wolopbrengst; schapenvlees aanvaardbaar |
|
Corriedale | medium | witgezicht, hoornloos | heldere, zachte vacht; lammeren van goede kwaliteit |
|
Cotswold | lang | oorspronkelijk Engeland, nu ook U.S. | groot, witgezicht, hoornloos | grove, gekrulde vacht; aanvaardbaar schapenvlees |
|
Dorset | medium | ontwikkeld in Engeland, nu in V.K., U.S., Australië | middelgroot, witgezicht | kleine wolopbrengst; lammeren buiten het seizoen; gehoornde en hoornloze rassen |
|
Hampshire | medium | ontwikkeld in Engeland, nu ook wijdverbreid in de VS. | groot, hoornloos; donker gezicht en poten | superieur schapenras; beperkt wol |
|
Karakul | bont | oorspronkelijk Centraal-Azië, nu ook Afrika, Europa, V.S. | grote, dikstaartige | vacht van zeer jonge lammeren, Perzisch lam genoemd |
|
Leicester | lang | massief lichaam, witgezicht, brede rug | zware vacht |
|
Lincoln | lang | oorspronkelijk Engeland, nu ook Australië, N.Z., Noord- en Zuid-Amerika | s werelds grootste schaap, hoornloos | grof, lange wol wordt vooral gebruikt voor tapijten |
|
Merino | fijn | oorspronkelijk Spanje, nu ook Australië, Noord-Amerika, Zuid-Afrika | hoornig of hoornloos, zwaargewolde kop | uitstekende, fijne, zachte vacht |
|
North Country Cheviot | medium | witte krijt; groot, diep gebouwd | hard; produceert superieure vacht | |
|
Rambouillet | fijn | ontwikkeld in Frankrijk vanaf de 18e eeuw, nu ook in de V.S. | smooth-bodyied, gehoornd of hoornloos | lammeren rijpen snel; gefokt uit Merino |
|
Romney | lang | oorspronkelijk Engeland, nu ook N.Z., Noord-Amerika, Australië | hoornloos met wit gezicht en poten | meestal gefokt voor schapenvlees; wol gebruikt voor allerlei producten |
|
Southdown | medium | oorspronkelijk Engeland, nu ook N.Z, Australië, Noord-Amerika | hoornloos met klein, rond lichaam | gefokt voor schapenvlees; vacht is kort |
|
Suffolk | medium | zwart gezicht en poten, groot, hoornloos | fijn schapenras; aanvaardbare wol |