(Noot van de redactie: Dit verhaal is gebaseerd op een kort bericht dat is ingediend door David R. Efros van het New England Complex Systems Institute.)
De theorie van het “egoïstische gen”, voorgesteld door Richard Dawkins, is de laatste 25 jaar een invloedrijke rode draad geweest in het wetenschappelijke en populaire denken. Het sleutelbegrip is dat elke actie van de kant van de actor een uiterst egoïstische is, verstoken van motivatie om de grotere groep te dienen waartoe de actor behoort (d.w.z. genen als delen van een organisme).
Voor zover het Dawkins betreft, vindt de strijd om te overleven altijd plaats op de schaal van het individuele gen. In plaats van te denken dat organismen met elkaar wedijveren, wil Dawkins ons laten denken dat verschillende versies van het gen, bekend als allelen, met elkaar wedijveren.
(De reden waarom we niet over concurrerende organismen zouden moeten denken is dat we dan over genen die deel uitmaken van hetzelfde organisme zouden moeten denken als samenwerkend — wat, volgens Dawkins, genen niet echt doen.)
Het “egoïstische gen” perspectief is niet onomstreden gebleven. Onder andere de bekende evolutiebioloog Richard Lewontin en de filosoof Elliott Sober hebben specifieke bezwaren geuit tegen deze focus op het gen.
Het debat blijft onopgelost omdat de gen-centrische visie, aantoonbaar, gedeeltelijk geldig is.
Moeite hebbend uit te vinden wanneer het werkt en wanneer niet, hebben sommige wetenschappers het argument naar het politiek-filosofische rijk gebracht:
Discussies over de gen-gerichte zienswijze richtten zich vaak op de vraag of mensen moeten geloven dat altruïsme überhaupt bestaat.
In het huidige nummer van Advances in Complex Systems (februari-april) betoogt Dr. Yaneer Bar-Yam, voorzitter van het New England Complex Systems Institute en een expert op het gebied van de toepassing van wiskundige analyse op complexe systemen, dat de zelfzuchtige-gen-theorie van de evolutie fataal gebrekkig is.
Als zijn wiskundige bewijs algemeen aanvaard wordt, zal het de deur dichtslaan voor controversiële “gen-centrische” opvattingen over evolutie.
Bar-Yam bewijst in het komende artikel dat de “zelfzuchtige gen” benadering niet geldig is in het algemene geval. Hij toont aan dat de gencentrische kijk, uitgedrukt in wiskundige vorm, slechts een benadering is van de dynamiek die werkelijk aan het werk is.
En deze benadering werkt niet altijd. In het bijzonder, het breekt af wanneer een proces genaamd symmetriebreking in beeld komt. Symmetriebreking is een uit de natuurkunde geleend concept. Het komt in de evolutie overeen met de divergentie van eigenschappen van subpopulaties.
In deze opvatting verhouden genen zich anders tot elkaar dan de theorie zou voorspellen, wanneer de organismen waartoe zij behoren zelf onderdelen zijn van groepen die ten minste gedeeltelijk verschillend zijn, de een van de ander.
De sleutel tot Bar-Yam’s analyse ligt in het herkennen van drie niveaus van structuur in de natuur: het gen, het organisme en de groep (of netwerk) van organismen.
Volgens Dr. Bar-Yam hangt de effectieve evolutionaire fitness van elk allel af van de verdeling van allelen in de populatie. De fitness van een allel is dus gekoppeld aan de evolutie van andere allelen.
Het door het selfish-gen model voorspelde zelfselecterende proces wordt snel scheefgetrokken wanneer er correlaties in de voortplanting bestaan die aanleiding geven tot een minder dan volledige vermenging van allelen in de genenpool. Dit kan gebeuren door verschillende mechanismen, waaronder paren-selectie en gedeeltelijke geografische isolatie.
De gen-gecentreerde zienswijze, Dr. Bar-Yam wijst erop, kan alleen direct worden toegepast op populaties waarin seksuele voortplanting volledige allelmenging veroorzaakt. (Zulke populaties worden in de biologie “panmictisch” genoemd.)
Veel organismen maken deel uit van populaties die niet aan deze voorwaarde voldoen. De gencentrische visie en het concept van het “egoïstische gen” beschrijven dus niet de dynamiek van de evolutie, concludeert Dr. Bar-Yam.