De hepatocyten (epitheelcellen van de lever) vormen vertakte platen van cellen, vaak slechts één cel dik, tussen een systeem van capillaire sinusoïden die de poortkanalen met de centrale ader verbinden.
Om de uitwisseling van een grote verscheidenheid aan stoffen tussen het bloed en de hepatocyten te vergemakkelijken, zijn de hepatocyten direct blootgesteld aan het bloed dat door het orgaan stroomt, doordat zij in nauw contact staan met de sinusoïden van het leverbloed. De sinusoïden voeren het bloed van de randen van de lobule naar de centrale ader.
De sinusoïden zijn bekleed met twee soorten cellen 1) fagocytische cellen, Kupffercellen (macrofagen) genoemd, die dode rode bloedcellen, deeltjes en micro-organismen fagocyteren. 2) sinusoïde voeringcellen, die vergelijkbaar zijn met de endotheelcellen die andere bloedvaten bekleden.
Het bloed komt binnen via portaalkanalen aan de buitenrand van de leverkwab, en wordt gefilterd door de sinuisoïden die in nauwe verbinding staan met de leverhepatocyten, totdat het de centrale leverader bereikt, waar het wegvloeit. De bloedstroom loopt dus van de buitenkant naar de binnenkant van de leverkwab.
De gal daarentegen stroomt door kleine kanaaltjes die door de hepatocyten zelf worden gevormd, en stroomt van de binnenkant van de leverkwab naar de buitenkant.