Na de revisie van het eerste essay merkte ik dat ik onbewust veel fouten maakte die mijn schrijven minder bondig maakten. Een veelgemaakte fout was dat ik mijn zinnen uitbreidde waar dat niet nodig was. Op de tweede pagina bijvoorbeeld markeerde ik “in staat geweest om dat te leren” en veranderde het in “geleerd”, waardoor de zin vloeiender werd. Ik merkte deze fout pas op toen ik het hardop las. Tijdens mijn eerste lezing las ik het in mijn hoofd en sloeg veel zinnen over die ingekort hadden kunnen worden. Ik las mijn opstel hardop voor en merkte dat de zinnen niet natuurlijk leken als ze uitgesproken werden. Een opstel moet worden geschreven alsof het bedoeld is om hardop te worden voorgelezen. De zinnen moeten vloeiend in elkaar overgaan en het publiek mag niet in verwarring worden gebracht door te veel woorden te gebruiken voor een eenvoudig begrip.
Een andere fout die ik maakte, was dat ik te veel uitdrukkingen in mijn essays opnam. De leraar had hier opmerkingen over gemaakt, zodat ik het kon veranderen. Ontkennende constructies zoals “Er zijn” of “Er is” verwijderen het onderwerp uit de zin en maken de zin slechter. Ik had dit nooit opgemerkt en wist ook niet wat een expletieve constructie was voordat iemand anders het me uitlegde. Het is belangrijk dat je bij het nakijken van je opstel hulp krijgt van iemand anders, want die kan dingen opmerken waarvan je niet wist dat ze je opstel konden beïnvloeden. Nadat ik de leraar me hierop had zien wijzen, kon ik beter op mijn zinnen letten en ervoor zorgen dat ik geen uitdrukkingen gebruikte. Zonder de hulp van iemand anders zou ik geen betere schrijver zijn geworden.