Tokaji Aszú, een volle, zoete dessertwijn gemaakt van laatrijpe druiven die zijn aangetast door Botrytis cinerea, een schimmel die druivensuikers en -smaken concentreert tot een honingachtige zoetheid. De druiven zijn afkomstig van de Hongaarse Furmint of Hárslevelű wijnstokken, die worden geteeld in de wijnstreek Tokaj in het noordoosten van Hongarije.
Om de wijn te maken, worden de verschrompelde en met botrytis geïnfecteerde aszú-druiven verwerkt tot een basiswijn of tot een ongegiste druivenmost. Deze druiven worden tot een pasta gekneed en vervolgens in de basiswijn of most geweekt. De smaak en kwaliteit van de Tokaji Aszú worden sterk beïnvloed door het aandeel suikerrijke aszú-pasta dat aan de most of de nieuwe wijn wordt toegevoegd. Ten slotte wordt de wijn overgebracht in vaten en gerijpt. De rijping van de Tokaji Aszú-wijn kan tot zeven jaar in beslag nemen, waarna hij zijn smaak lang behoudt. In de wijnkelders van de voormalige familie Fugger werden aszú-wijnen bewaard die 100 jaar oud waren.
In Hongarije werd de aszú-druif voor het eerst genoemd door Fabricius Balázs in zijn Latijn-Hongaarse woordenboek, dat rond 1590 werd gepubliceerd. De eerste bereiding van Tokaj Aszú-wijn wordt in verband gebracht met Lady Zsuzsánna Lórántffy en haar Oremus-wijngaard ca. 1650, toen de druivenoogst werd uitgesteld tot laat in de herfst, waardoor de druiven besmet konden raken met B. cinerea.