Berber, eigennaam Amazigh, meervoud Imazighen, een van de afstammelingen van de voor-Arabische bewoners van Noord-Afrika. De Berbers leven in verspreide gemeenschappen over Marokko, Algerije, Tunesië, Libië, Egypte, Mali, Niger, en Mauritanië. Ze spreken verschillende Amazigh-talen die behoren tot de Afro-Aziatische familie die verwant is aan het oude Egyptisch.
Een nauwkeurige telling van Berbers is om verschillende redenen, waaronder een gebrek aan grondige enquêtes, moeilijk te maken. De twee grootste Berberpopulaties zijn te vinden in Algerije en Marokko, waar grote delen van de bevolking afstammen van Berbers, maar slechts een deel van hen zich als Amazigh identificeert. Ruw geschat is een vierde van de bevolking in Algerije Berber, terwijl de Berbers in Marokko naar schatting meer dan drievijfde van de bevolking uitmaken. In de Sahara in het zuiden van Algerije en in Libië, Mali en Niger wonen meer dan twee miljoen Berberse Toearegs.
Vanaf ongeveer 2000 v. Chr. verspreidden de Berberse (Amazigh) talen zich westwaarts van de Nijlvallei over de noordelijke Sahara naar de Maghrib. In het eerste millennium v. Chr. waren de sprekers van deze talen de oorspronkelijke bewoners van het uitgestrekte gebied waarmee de Grieken, Carthagers en Romeinen kennismaakten. Een reeks Berbervolkeren – Mauri, Masaesyli, Massyli, Musulami, Gaetuli, Garamantes – gaf aanleiding tot Berberkoninkrijken onder Carthaagse en Romeinse invloed. Van deze koninkrijken werden Numidië en Mauritanië formeel opgenomen in het Romeinse Rijk in de late 2e eeuw voor Christus, maar andere verschenen in de late oudheid na de invasie van de Vandalen in 429 ce en de Byzantijnse herovering (533 ce) om vervolgens te worden onderdrukt door de Arabische veroveringen in de 7e en 8e eeuw ce.
Het waren de Arabieren, die Berberse krijgers in dienst hadden genomen voor de verovering van Spanje, die deze volkeren niettemin één enkele naam gaven, door barbaar (spreker van een andere taal dan Grieks en Latijn) te veranderen in Barbar, de naam van een ras dat van Noach afstamde. Terwijl zij de inheemse groepen onder één noemer verenigden, begonnen de Arabieren met hun islamisering. Vanaf het allereerste begin vormde de Islam de ideologische stimulans voor de opkomst van nieuwe Berberdynastieën. Tussen de 11e en 13e eeuw veroverden de grootste daarvan – de Almoraviden en de Almohaden, respectievelijk nomaden uit de Sahara en dorpelingen uit de Hoge Atlas – het islamitische Spanje en Noord-Afrika tot aan Tripoli (nu Libië) in het oosten. Hun Berberse opvolgers – de Mariniden in Fès (nu in Marokko), de Ziyaniden in Tlemcen (nu in Algerije) en de Ḥafṣiden in Tunis (nu in Tunesië) en Bijaya (nu Bejaïa, Algerije) – bleven heersen tot de 16e eeuw.
Tussen hadden Berberse kooplieden en nomaden uit de Sahara een trans-Saharaanse handel in goud en slaven opgestart die het land van Soedan in de Islamitische wereld inlijfde. Deze prestaties van de Barbarij werden gevierd in een omvangrijke geschiedenis van Noord-Afrika (Kitāb al-ʿIbār) door de 14e-eeuwse Arabische historicus Ibn Khaldūn. Tegen die tijd waren de Berbers echter op hun retour, onderworpen aan een Arabisering van twee zeer verschillende soorten. De overheersing van het geschreven Arabisch had een einde gemaakt aan het schrijven van Amazigh (Berberse) talen in zowel het oude Libische als het nieuwe Arabische schrift, waardoor hun talen gereduceerd werden tot volkstalen. Terzelfder tijd dreef een toevloed uit het oosten van krijgshaftige Arabische nomaden vanaf de 11e eeuw de Berbers van de vlakten en de bergen in en overrompelde de woestijn. Samen veranderden deze factoren de bevolking van Berbersprekers in Arabischtaligen, met als gevolg een verlies van oorspronkelijke identiteiten. Vanaf de 16e eeuw ging dit proces door zonder Berberse dynastieën, die in Marokko werden vervangen door Arabieren die afstamming van de Profeet claimden en elders door Turken in Algiers, Tunis en Tripoli.
Toen de Fransen in de 19e eeuw Algerije en in de 20e eeuw Marokko veroverden, grepen zij het onderscheid aan tussen de Arabische meerderheid en de Berbers in de bergen. Op grond van de geschiedenis van Ibn Khaldūn werden deze laatste opnieuw geclassificeerd als een volk onder hun moderne naam Berbers. De identificatie en beschrijving van hun taal, de antropologische studie van hun samenleving en hun geografisch isolement gaven alle aanleiding tot een afzonderlijk bestuur als een volk dat vóór de tijd van de Islam terugging op een heidens en christelijk verleden. Deze koloniale studies en beleidsmaatregelen hebben een groot deel van de geschiedenis van de Berbers tot op heden bepaald, maar hebben intussen wel een verslag nagelaten van hun zeden en gewoonten vóór de komst van de moderniteit.
In het begin van de 20e eeuw was de Berberse wereld gereduceerd tot enclaves van uiteenlopende omvang. In Tripolitanie en in het zuiden van Tunesie werden deze hoofdzakelijk gevormd door de heuvels van het Nafūsah Plateau en het eiland Jerba, in oostelijk Algerije door de bergen van Aurès en Kabylie, en in Marokko door de bergketens van het Rif, de Midden- en Hoge Atlas, de Anti-Atlas, en de Sahara Atlas. In het zuiden van Marokko bestonden zij uit de oases van de Drâa-vallei, en in de noordelijke Sahara voornamelijk die van de Mʾzab met die van Ghadames, Touggourt, en Gourara. In de centrale en zuidelijke Sahara lag het uitgestrekte gebied van het Ahaggar gebergte en de woestijn in het zuiden.
De economie bestond grotendeels uit zelfvoorzienende landbouw en veeteelt, beoefend door boeren, transhumants en nomaden, in combinatie met weven, pottenbakken, metaal- en lederbewerking, en lokale en enkele lange-afstandshandel. De woningen varieerden van grotten tot huizen met zadeldaken, van “kastelen” met platte daken tot tenten. Wat voor woning men ook gebruikte, de constructie was zo ontworpen dat er een interieur ontstond dat door de vrouwen van het gezin werd geregeerd. Buiten het huis kwamen de vrouwen bijeen bij de fontein of de bron en bij het graf van de plaatselijke heilige, terwijl de mannen bijeenkwamen in de moskee of op straat en op het plein. In het geval van de nomadische en matrilineaire Toearegs van de centrale Sahara werd het kamp grotendeels beheerst door de vrouwen, die hun echtgenoten kozen en met hun gezang een centrale rol speelden in sociale bijeenkomsten.
In de woning woonde de nucleaire, meestal patrilineaire familie, die de basiseenheid vormde van een stamgroep die onder de naam van een gemeenschappelijke voorouder ging, wiens Ait, of volk, zij beweerden te zijn. In principe waren alle families en clans gelijk en werden zij geregeerd door erecodes die aanleiding konden geven tot vetes, maar ook door een raad van oudsten, de jamāʿah, die de vrede bewaarden door recht te spreken, uitspraken te doen over schadeloosstellingen en straffen vast te stellen. In feite waren de verschillende samenlevingen niet egalitair. Het dorp en de clan lieten regelmatig nieuwkomers toe als inferieuren, en de regerende oudsten kwamen uit vooraanstaande families. Als dorpen of clans ten strijde trokken, wat dikwijls gebeurde, kon een opperhoofd worden gekozen dat op grond van zijn dapperheid klanten kon aantrekken, zijn eigen leger kon vormen en, zoals de heren van de Hoge Atlas rond 1900, zijn eigen heerschappij kon vestigen. De Toearegs van de Ahaggar en de zuidelijke Sahara, ook wel Blauwe Mannen genoemd vanwege hun met indigo geverfde gewaden en gezichtssluiers, waren aristocratische nomaden die heersten over vazallen, lijfeigenen en slaven die voor hen de oases bewerkten; zij erkenden op hun beurt opperhoofden of koningen, die amenoekals werden genoemd. Zij hadden een vorm van het oude Libische consonantenschrift bewaard onder de naam Tifinagh, hoewel het meeste schrift in het Arabisch was, door een klasse van Moslimgeleerden. Zulke heilige geleerden waren overal gezagsdragers, en onder de Ibadi Berbers van de Mʾzab heersten zij over de gemeenschap.
Hoewel veel van deze kenmerken van de Berbersamenleving bewaard zijn gebleven, zijn zij sterk gewijzigd door de economische en politieke druk en de mogelijkheden die zich sinds de eerste jaren van de 20e eeuw hebben ontwikkeld. De emigratie vanuit de bergen op zoek naar werk, te beginnen met de Kabyle in Algerije, heeft permanente Berbergemeenschappen doen ontstaan in de steden van de Maghrib, alsook in Frankrijk en de rest van West-Europa. Deze emigratie heeft op haar beurt de moderne materiële en populaire cultuur naar de thuislanden overgebracht. De onafhankelijkheid van Marokko, Algerije, Tunesië, Libië, Mauritanië, Mali en Niger heeft intussen een nieuwe politieke situatie geschapen waarin het nationalisme van de Berbers zijn intrede heeft gedaan. Die omstandigheid was grotendeels een reactie op het beleid van de nieuwe regeringen, die een aparte Berberidentiteit afkeurden als een overblijfsel van het kolonialisme dat onverenigbaar was met de nationale eenheid. In Marokko voelde de monarchie zich bedreigd, in de eerste plaats door het gebruik van de Berbers door de Fransen om de sultan in 1953 te onttronen en in de tweede plaats door de rol van Berberofficieren bij de moordpogingen op de koning in 1971-72. In Algerije vormde de opstand in Kabylië in 1963-64 een verdere rechtvaardiging voor een Arabiseringsbeleid, dat door de Berbers werd verafschuwd, niet in het minst omdat velen van hen in het Frans waren opgeleid. Zowel in Marokko als in Algerije werden Berberstudies verboden of onderdrukt, maar in Algerije leidde de annulering van een lezing over Berberpoëzie in 1980-81 tot een “Berberse lente” van demonstraties in Kabylië, die werden aangewakkerd door populaire Berberse liederen en zangers.
Berberisme onder de naam Imazighenity (van het Berberse Amazigh, meervoud Imazighen, aangenomen als de eigenlijke term voor het volk) werd intussen academisch geformuleerd door Berbers in Parijs die in 1985 het tijdschrift Awal oprichtten. De Berbertalen werden nieuw leven ingeblazen als een geschreven taal, Tamazight genaamd (de naam van een van de drie Marokkaanse Berbertalen) met een gewijzigd Latijns schrift en Tifinagh, en het volk en zijn cultuur werden in gedrukte vorm uitgewerkt door de permanente publikatie door de UNESCO van de Franstalige Encyclopédie Berbère (1984- ).
De groeiende roep om erkenning van de Berbers – in theorie als de oorspronkelijke bewoners van Noord-Afrika en in de praktijk als afzonderlijke onderdelen van de samenleving – heeft enig succes gehad. In Algerije wordt het Tamazight bestudeerd en sinds 2002 is het erkend als nationale, maar niet officiële taal; ondanks de onrust onder de bevolking in Kabylie hebben de Berbers nog geen sterke politieke identiteit in een Algerijnse democratie kunnen verwerven. Het Berberisme in Marokko heeft geleid tot de oprichting van een Koninklijk Instituut voor Amazigh Cultuur, tot onderwijs in het Tamazight, en uiteindelijk, sinds 2011, tot de erkenning van het Tamazight als officiële taal, allemaal in het belang van de nationale eenheid onder de monarchie. Ondertussen verschaft de Berbercultuur de onschatbare toeristenindustrie een groot deel van haar cachet: haar kenmerkende architectuur, ambachten en klederdracht in een romantisch landschap dat specifiek Marokkaans is. In Libië opende de omverwerping van Muammar al-Kadhafi de weg voor de Berbers van het Nefūsah Plateau om een erkende positie in de nieuwe orde op te eisen, maar de buitenlandse Toearegs die Kadhafi in zijn leger had gerekruteerd, werden uit het land verdreven. De Algerijnse Toearegs van de Ahaggar werden in landbouwbedrijven omgezet, terwijl hun nomadisme alleen nog als toeristische attractie overbleef. Maar de Toearegsoldaten keerden terug naar de zuidelijke Sahara om, samen met islamitische militanten, een al lang bestaand conflict van hun volk met de regeringen van Mali en Niger over de status van Berber-minderheid nieuw leven in te blazen en opnieuw een aparte status te eisen. Hoewel de uitkomst van de hedendaagse conflicten onzeker blijft, is het Berberisme voldoende ingeburgerd als ideologie en als cultureel en politiek programma om de verspreide gemeenschappen van Berbers een nieuwe nationale identiteit te verschaffen ter vervanging van de oude antropologische identiteit.