De Vier Edele Waarheden structureren de hele leer van de Boeddha, en bevatten de vele andere principes, net zoals de voetafdruk van de olifant de voetafdrukken van alle andere dieren bevat.
Het centrale begrip waar de waarheden omheen draaien is dat van dukkha, hier vertaald als “lijden”. Het Pali woord betekende oorspronkelijk gewoon pijn en lijden, een betekenis die het in de teksten behoudt wanneer het wordt gebruikt als een kwaliteit van gevoel: in deze gevallen is het weergegeven als “pijn” of “pijnlijk.”
Als de eerste edele waarheid heeft dukkha echter een veel bredere betekenis, die een alomvattende filosofische visie weerspiegelt. Hoewel het zijn affectieve kleuring ontleent aan zijn verbinding met pijn en lijden, en deze zeker omvat, wijst het voorbij dergelijke beperkende betekenissen naar de inherente onbevredigendheid van alles wat geconditioneerd is. Deze onbevrediging van het geconditioneerde is te wijten aan zijn vergankelijkheid, zijn kwetsbaarheid voor pijn, en zijn onvermogen om volledige en blijvende bevrediging te verschaffen.
Het begrip van vergankelijkheid (anicca) vormt de basis voor de leer van de Boeddha, omdat het het eerste inzicht was dat de Bodhisattva ertoe aanzette het paleis te verlaten op zoek naar een pad naar verlichting. In de boeddhistische visie omvat de onvergankelijkheid het geheel van het geconditioneerde bestaan, dat in schaal varieert van kosmisch tot microscopisch. Aan het uiteinde van het spectrum onthult de visie van de Boeddha een universum van immense dimensies dat zich ontwikkelt en uiteenvalt in zich herhalende cycli gedurende beginloze tijd.
In het middenbereik komt het teken van vergankelijkheid tot uiting in onze onontkoombare sterfelijkheid, onze toestand van gebondenheid aan veroudering, ziekte en dood, van het bezitten van een lichaam dat onderhevig is “aan slijtage en wegslijten, aan ontbinding en desintegratie.” En aan het andere eind van het spectrum onthult de leer van de Boeddha de radicale vergankelijkheid die alleen aan het licht kan komen door langdurige aandacht voor de ervaring in haar levende onmiddellijkheid: het feit dat alle bestanddelen van ons wezen, lichamelijk en geestelijk, in een voortdurend proces zijn, van moment tot moment snel na elkaar ontstaan en vergaan zonder blijvende onderliggende substantie. Op het moment van waarneming ondergaan zij “vernietiging, verdwijning, vervaging en ophouden.”
Dit kenmerk van vergankelijkheid dat alles wat geconditioneerd is kenmerkt, leidt rechtstreeks tot de erkenning van de universaliteit van dukkha of lijden. De Boeddha onderstreept dit allesdoordringende aspect van dukkha wanneer hij in zijn uitleg van de eerste edele waarheid zegt: “Kortom, de vijf aggregaten die door vastklampen worden beïnvloed zijn lijden.” De vijf aggregaten die beïnvloed worden door vastklampen zijn een classificeringsschema dat de Boeddha had bedacht om de samengestelde aard van de persoonlijkheid aan te tonen.
Het schema omvat elk mogelijk type geconditioneerde toestand, die het verdeelt in vijf categorieën – materiële vorm, gevoel, waarneming, mentale formaties, en bewustzijn. De verzameling van materiële vorm (rupa) omvat het fysieke lichaam met zijn zintuiglijke vermogens evenals externe materiële objecten. Het gevoelsaggregaat (vedanda) is het affectieve element in de ervaring, aangenaam, pijnlijk of neutraal. Perceptie (sanna), het derde aggregaat, is de factor die verantwoordelijk is voor het opmerken van de kwaliteiten van dingen en is ook verantwoordelijk voor herkenning en geheugen.
Het leven in welke wereld dan ook is instabiel, het wordt weggevaagd, het heeft geen beschutting en beschermer, niets van zichzelf.
Het formatie-aggregaat (sankhara) is een overkoepelende term die alle volitionele, emotieve en intellectuele aspecten van het mentale leven omvat. En bewustzijn (vinnana), het vijfde aggregaat, is het basisbewustzijn van een object dat onmisbaar is voor alle cognitie. Zoals de eerbiedwaardige Sariputta laat zien in zijn meesterlijke analyse van de eerste edele waarheid, zijn vertegenwoordigers van alle vijf aggregaten aanwezig bij elke gelegenheid van ervaring, ontstaand in verband met elk van de zes zintuiglijke vermogens en hun objecten.
De Boeddha’s uitspraak dat de vijf aggregaten dukkha zijn, onthult dus dat juist de dingen waarmee we ons identificeren en die we beschouwen als de basis voor geluk, juist gezien, de basis zijn voor het lijden dat we vrezen. Zelfs wanneer we ons comfortabel en veilig voelen, is de instabiliteit van de aggregaten zelf een bron van onderdrukking en houdt ze ons voortdurend blootgesteld aan lijden in zijn meer flagrante vormen.
De hele situatie wordt verder verveelvoudigd tot onberekenbare dimensies wanneer we rekening houden met Boeddha’s onthulling van het feit van wedergeboorte. Alle wezens waarin onwetendheid en begeerte aanwezig blijven, dwalen voort in de kringloop van het herhaalde bestaan, samsara, waarin zij bij elke geboorte het lijden ondergaan van een nieuwe geboorte, veroudering, ziekte en dood. Alle staten van bestaan binnen samsara, noodzakelijkerwijs vergankelijk en onderhevig aan verandering, zijn niet in staat blijvende veiligheid te bieden.
Het leven in welke wereld dan ook is onstabiel, het wordt weggevaagd, het heeft geen onderdak en beschermer, niets van zichzelf. Onlosmakelijk verbonden met vergankelijkheid en lijden is een derde principe dat intrinsiek is aan alle verschijnselen van het bestaan. Dit is het kenmerk van niet-zelf (anatta), en de drie samen worden de drie tekens of kenmerken (tilakkhana) genoemd.